Boek

Dit is geen theater meer : gedichten

Dit is geen theater meer : gedichten
×
Dit is geen theater meer : gedichten
Boek

Dit is geen theater meer : gedichten

Nederlands
2015
Volwassenen

In zinnelijke gedichten beschrijft Annemarie Estor de dromen en verlangens van de mens. Vaak leiden ze tot illusies en waanvoorstellingen.
Maar op de grens tussen leven en dood vallen de decors weg en dan blijkt in het natuurgeweld opeens troost te schuilen.

Genre Gedichten
Titel Dit is geen theater meer : gedichten
Taal Nederlands
Editie 1
Uitgever Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2015
60 p.
ISBN 9789028426139

De Standaard

Niets is theater zolang je droomt
Luuk Gruwez - 25 september 2015

De afbeelding op het omslag van Dit is geen theater meer is van de hand van de dichteres zelf. Zij laat figuren zien die op de rand van een afgrond staan of gevaarlijk op een rotspunt. Het is niet duidelijk welke richting het met ze uitgaat. En ook binnenin de bundel worden veel gedichten voorafgegaan door zo'n icoontje waarop een figuur met die afgrond lijkt te flirten. Nee, dit is geen theater meer. Annemarie Estor beschouwt de wereld en wikt en weegt wat daar constructief en destructief aan is. Want er zijn in deze bundel, zoals in veel poëzie, duidelijk twee tegenstrijdige en haast clichématige krachten aanwezig: die van eros en thanatos.

De eerste indruk is dat de dood het zal halen: wij zijn vanaf het begin bestemd voor het einde. In het openingsgedicht draaft dan wel vol vitaliteit een hengst op, in het apocalyptische slotgedicht, 'Berijd het eind', wordt een merrie doorboord. Maar dan duikt, minder somber, nog een stralend lam op. Ook al registreert de dichteres een hedendaagse wereld waarin vernietiging hoogtij viert en die haar doet verzuchten dat dit geen theater meer is, maar barre realiteit, toch houdt zij ondanks alles een pleidooi voor het leven en voor de fantasie die alles in beweging zet. Haar strijd tegen thanatos is niet enkel bedoeld voor eigen lijfsbehoud, maar - wie weet misschien uit eigenbelang - ook voor de redding van min of meer de hele mensheid.

Geringste relatie

Er is soms enige verbeeldingskracht nodig is om in deze poëzie binnen te dringen, maar als je bereid bent je te laten bedwelmen door de mysterieuze sfeer, dan word je beloond. Sommige van haar verzen hebben een wat sombere, soms zelfs ruige of agressieve ondertoon, maar toch blijft een minimum aan optimisme overeind.

Al in het eerste gedicht krijgt de Egyptische zonnegod Ra, de scheppende kracht die pal tegenover de god van de dood staat, zijn zegje. Hij kan, hij moet regeren. Anders zijn wij reddeloos verloren. De zon speelt een cruciale rol, wat niet betekent dat duisternis afwezig is. Maar met de moed der wanhoop probeert Estor zich te verankeren aan het licht. Zij zoekt in alles de levensvatbaarheid. Vandaar misschien dat er zoveel flora en fauna in deze gedichten steekt. Hoe gruwelijk en wreed de wereld ook is, hoe kwetsbaar alle culturen ook zijn, zij pleit ervoor bedreigingen het hoofd te bieden en aan de afgrond te ontkomen of die te overbruggen.

Nog een andere poging tot overbrugging valt op: die tussen de dichterlijke ik en haar medemens die steevast met het Bijbelse 'gij' wordt aangesproken, wat afstand suggereert: 'Steen zijt gij./ Gij handelt in gepijnigd licht./ (...)/ Gij trekt u van mij af. Verdwijnt/ om naar uw goud te staren./ (...)/ De kluis die op u wacht:/ gij draagt er de sleutels van.'

Deze verzen staan in 'Het dunste vlies', een cyclus waarin een poging wordt gedaan om met behulp van woorden bij de ander binnen te dringen. 'Nu kunnen we beginnen:/ ik heb u leren kennen', staat er aan het eind.

Estor heeft er alles voor over om te ontsnappen aan een wereld zonder anderen, hoeveel pijn daar ook voor nodig is. In het gedicht 'Kamer zonder ramen', een perfecte metafoor voor isolement en uitzichtloosheid, schrijft zij: 'Na jaren hoor ik een mens,/ pantoffels sloffen op het zeil.' De geringste relatie is te verkiezen boven helemaal geen relatie. Tekens van leven: daar gaat het om. Van welk leven dan ook.

Westland

Het laatste wat zij wil is totaal genegeerd worden. Ook al moet zij daarvoor in de cyclus die 'Rechters' heet voortdurend beoordeeld worden en desnoods gestraft. Veel gedichten lijken een secuur relaas van dromen, niet zelden nachtmerries, met de incoherentie, het gratuite, het absurdisme en de vanzelfsprekende logica die daar eigen aan is. Alles kan, alles is waar, niets is theater zolang je droomt. Estor schrijft op de grens van het mogelijke en het onmogelijke, van de waan en de realiteit. Er gebeurt allerlei geks in haar poëzie, maar met een zeker naturel. Het lijkt of zij ervan uitgaat dat zij haar lezer niets meer hoeft uit te leggen, dat hij al haar geheimen al kent. Wat opvalt in de confrontatie van de 'ik' met haar rechters is dat zij zich schuldig laat verklaren om de futielste redenen: 'Zij heeft 's nachts de luiken opengezet,/ een ladder gepakt,/ de lichten aangedaan,/ en met enkel een hemd aan de ramen gelapt.' De schuld die de 'ik' zichzelf toedicht, maakt deel uit van haar bestaansbewijs: zij is het die het heeft gedaan, niemand anders.

In haar zoektocht naar iets als een identiteit confronteert Estor de culturen die haar omringen met elkaar, plaatst zij bijvoorbeeld het Indiase Goa tegenover 'het Westland', waar ze zelf leeft. Onder de vermeende superioriteit van die laatste legt zij een bom: 'Wij dachten altijd dat we de baas waren./ We lachten met de dommen'. Nooit komt zij er helemaal achter wat de werkelijkheid is, waar het theater begint en waar het ophoudt. En wie is zijzelf?

ANNEMARIE ESTOR

Dit is geen theater meer.

Wereldbibliotheek, 61 blz., 19,95 euro.

De auteur: won in 2012 met De oksels van de bok de Herman de Coninckprijs voor de beste dichtbundel.

Het boek: een verkenning van het uitgestrekte domein tussen waan en werkelijkheid, droom en realiteit.

ONS OORDEEL: ontwrichtende poëzie die fascineert vanwege haar bedwelmend zinnelijk vermogen, maar soms een wat hoge toegangsdrempel.

Luuk Gruwez ■

NBD Biblion

T. van Deel
Wie de gedichten van Annemarie Estor leest, komt oog in oog te staan met een hectische, volkomen uit het lood geslagen wereld, met alles wat je aan narigheid en vervreemding in de kranten leest. De titel zegt het met zoveel woorden: deze wereld is geen schouwtoneel meer, maar een heuse apocalyps. Al moet worden toegegeven dat die zich in een dichtbundel toch altijd ook en vooral afspeelt op het niveau van de taal. 'Het eind komt eraan', zo begint het laatste gedicht van deze visionaire bundel, 'briesend in de regen, / met geweldige vrienden en grijnzende vuurhaken, / met geklop op holle grond, met het spog van eeuwen! / Met kolossale kerels /die de spatten hoog in de liezen hebben, / met verkleumde vingerkooien, kyrie eleison! / [...] Maar voor het eind zijn tol eist: / Zet stro in de hens! / Gooi alles over balken!' Dit is poëzie die er geen doekjes om windt. Het nachtmerriepaard, 'Doorboor haar! / Vind het vuur in haar schoot. // Boor door haar! Vind taal in haar buik. / Taal van ijzer, nest van bloed, / radioactieve medeklinkers / en een stralend lam.' Eind goed, al goed?