Aan het einde van de oorlog : roman
Aan het einde van de oorlog : roman
De negenjarige Ernst, jongste zoon van ss-Obersturmführer Karl Zehlendorf, raakt vermist in de buurt van een concentratiekamp. Zijn broer Reinhart beweert Ernst te hebben achtergelaten aan de oever van het meer, waar ze aan het vissen waren. Terwijl de kanonnen van het naderende Russische Rode Leger in de verte al te horen zijn, wordt alles in het werk gesteld om de jongen te vinden: hij zal toch niet in het verraderlijke diepe meer verdwenen zijn? Of erger nog: in het concentratiekamp? Zonder te beseffen wat er gebeurde zijn bewakers en gevangenen getuige geweest van de verdwijning van Ernst, maar zullen zij vertellen wat ze hebben gezien?
MinderDetails
634 p. : ill.
Besprekingen
De Morgen
Hoe zet je in een roman kort en duidelijk een concentratiekamp neer? Bert Natter gebruikt in Aan het einde van de oorlog een soort bouwpakket dat bestaat uit films en boeken. Al op de eerste pagina staat: 'Daar stond ze, in een roze ochtendjas die hem niet bekend voorkwam.' Die scène doet denken aan de vrouw van de kampcommandant in de film The Zone of Interest. Op een dag draagt zij een 'nieuwe' bontjas, afkomstig van een naar Auschwitz gedeporteerde Joodse vrouw.
Een pagina verder: 'Van de week vertelde Oberscharführer Ranken - gezeten op een paard! - dat deze Jood in de Wiener Philharmoniker zou hebben gespeeld.' Een man op een paard in een concentratiekamp. Daarbij gaan je gedachten naar de film Schindler's List, waar het echter niet de sadistische SS'er Amon Göth was die op een paard zat (zoals ik dacht toen ik ernaar zocht), maar Oskar Schindler.
Misschien heeft Natter die ochtendjas en dat paard onbewust in de opening van zijn roman gestopt, maar ik denk het niet. De ochtendjas wordt gedragen door de vrouw van plaatsvervangend kampcommandant Karl Zehlendorf, in hun huis buiten het kamp, waar het 'gewone' leven wordt geleefd. De associatie met Schindler's List roept de naargeestigheid van het leven in een concentratiekamp op.
Verjaardag van de Führer
Het is buiten het kamp - naamloos, maar gelegen 'ergens ten noorden van Berlijn' - waar de centrale gebeurtenis van de roman plaatsvindt: de verdwijning van Ernst, de jongste, 11-jarige zoon van het echtpaar Zehlendorf, die tijdens het vissen aan de aandacht van zijn oudere broer ontsnapt. Als dat duidelijk wordt, dringt zich een volgende referentie op, namelijk aan John Boynes roman De jongen in de gestreepte pyjama uit 2006 (ik zeg er verder niets over, ter wille van zij die het boek niet kennen). Het stoort niet, omdat Natter zo'n goede roman schreef.
Aan het einde van de oorlog speelt zich op twee dagen af: 20 en 21 april 1945. Ook niet helemaal toevallig gekozen, want 20 april is de verjaardag van Adolf Hitler. En op 21 april zijn soldaten van Stalins Tweede Wit-Russische Leger in aantocht, om Berlijn in te nemen (al op de eerste pagina is 'aanhoudend gerommel in de verte' hoorbaar).
Wat gedurfd is, en goed bedacht, is dat de roman één lange, doorlopende vertelling is zonder hoofdstukken. Natter voert 31 personages op die vanuit hun perspectief vertellen wat er op dat moment gebeurt. De scènes variëren in lengte, wat de vaart er goed in houdt; de verschillende perspectieven zorgen voor spanning en slepen je vanaf de eerste bladzijde mee. Je wilt iedereen volgen, wilt weten hoe het met ze afloopt.
We volgen bijvoorbeeld SS-Obersturmführer Zehlendorf, die droomt van een naoorlogse carrière als concertpianist, in zijn zoektocht naar zijn zoon. We volgen drie leden van het Sonderkommando die de lijken uit de gaskamer moeten verbranden, en we volgen Reinhart, de oudere broer van Ernst, die liegt over de verdwijning van zijn broer. Maar we volgen ook Ernst zelf.
Verder volgen we, onder vele anderen: gevangengenomen Poolse verzetsstrijder Iwona Dudek en arts Lance Weitze, die medische experimenten uitvoert op gevangenen (ja, hij doet aan Mengele denken). Gewone soldaten. Zmitser Sorokin, een verkenner van het Wit-Russische leger. Het dappere lid van het kamporkest Menachem Farkas met zijn tuba. Rita Gurp, Zehlendorfs secretaresse, Annemarie Ohler, de dienstbode in huize Zehlendorf, en Johanna Löw, de assistent van Weitz, jonge vrouwen die het beeld van de (mannen)oorlog mooi aanvullen. We volgen ook Christine Zehlendorf, Karls wereldvreemde vrouw die verlangt naar een leven elders.
Sympathie voor iedereen
Je leert ze kennen, vat sympathie voor ze op, ook voor de slechteriken, en je neemt soms verdrietig afscheid van ze. Wat de roman zo goed maakt, is dat jíj als lezer de alwetende instantie bent. Jij hebt het overzicht, de informatie die de personages niet hebben. 'Niet doen!', wil je soms een personage toeschreeuwen. Hoe akelig het verhaal ook is, dit is vertelplezier.
Nee, het is niet bepaald een vrolijke roman, die weer eens laat zien hoe dun de lijn is tussen goed en kwaad, en hoe een systeem mensen ertoe kan aanzetten om gruwelijke dingen te doen. Natter verlicht zijn vertelling wel met komische, niet-geforceerde momenten, en door uit een volière drie aapjes te laten ontsnappen, die gedurende het verhaal een aantal keren opduiken. Wat weer doet denken aan de geestige scènes met de agenten Clemens en Weber in De welwillenden van Jonathan Littell.
Aan het einde van de oorlog is een geweldige roman met een zwarte plot, al zijn het begin en einde hoopvol. Een roman die je nauwelijks kunt wegleggen.
De Volkskrant
Romans die beginnen met een lange lijst van personages kunnen nogal afschrikwekkend zijn; je voorziet toch een vervelend heen-en-weergeblader tussen de dichtbevolkte pagina's en het overzicht aan het begin - wie is dít nou weer? Aan het einde van de oorlog, de omvangrijke roman van Bert Natter (1968), begint met een lijst van 31 personages. Máár: het worden er alras minder en uiteindelijk, na 630 pagina's, is minder dan de helft nog over. Een verontrustende constatering: wat is er dan gebeurd met al die mensen?
Wie even kijkt naar tijd en plaats in deze roman weet genoeg: 20 april 1945 in een concentratiekamp dat sterk op Ravensbrück lijkt. In dit kamp, 90 kilometer ten noorden van Berlijn, werden tussen 1939 en 1945 zo'n 132 duizend (veelal politieke) gevangenen vastgehouden, voornamelijk vrouwen (maar ook mannen) uit Polen, Rusland, Duitsland, Frankrijk, België en ook uit Nederland. In Ravensbrück werden ze opgesloten, verkracht, gemarteld, uitgehongerd, onderworpen aan dwangarbeid en medische experimenten en vermoord.
Hoe dat precies 'in z'n werk ging', valt te lezen in de roman van Natter, letterlijk, want de focus ligt op de nazi-staf: wat de leden doen, hoe, met wie en wat hen daartoe beweegt. De grootste rol is weggelegd voor SS-Obersturmführer Karl Zehlendorf, een klassieke nazi, zo'n met Beethoven dwepende schoft die zichzelf de hoeder van de Duitse beschaving acht en ondertussen zo veel mogelijk Joden de gaskamer injaagt. Zijn archief, waarin hij punctueel bijhoudt hoe efficiënt hij te werk gaat, beschouwt hij als 'een pronkstuk waarvan hij ooit, op een feestelijk moment een uittreksel, gevat in een fraai gekalligrafeerd omslag, aan de Reichsführer-SS persoonlijk had willen overhandigen'.
Zover zal het, tot zijn bittere smart, niet komen, want het Rode Leger is in aantocht, in de verte is het al te horen. Vanuit Berlijn stromen de paniekerige orders binnen: al het bewijs van inhumane praktijken verbranden, gevangenen evacueren, gaskamers opblazen. Want: 'Reken maar dat er tribunalen komen.'
Maar eerst moet en zal de verjaardag van Hitler worden gevierd met een groot feest in de Kommandantur. Obersturmführer Zehlendorf wacht daar een verheven taak: de vertolking van de Sonata Pathétique van Beethoven op de buitgemaakte Bechstein. Het zou weleens de eerste stap richting zijn leven van na de oorlog kunnen zijn: toch nog een carrière als concertpianist, iets waarvan hij stiekem altijd heeft gedroomd.
Uitermate vervelend dus dat hij zo wordt tegengewerkt. Zijn vrouw Christine kan alleen maar klagen over het ellendige oord waar ze gedwongen is te wonen, zijn secretaresse Rita is zo verleidelijk dat hij zich wel aan haar móét vergrijpen, kamparts Lancelot Weitze is niet te vertrouwen (waar is al het 'tandengoud' gebleven dat Herr Doktor uit de monden van gevangenen heeft gewrikt?), chauffeur Herbert is sloom en dienstmeisje Annemarie brutaal. Tot overmaat van ramp raakt Zehlendorfs 11-jarige zoontje Ernst vermist.
Wat volgt, is een verschrikkelijke nacht waarin steeds koortsachtiger naar Ernst wordt gezocht, terwijl de dreiging van de naderende Russen steeds groter wordt en iedereen in en om het kamp ervan doordrongen raakt dat het einde nabij is.
Bert Natter staat onder kenners al jaren bekend als uitstekende schrijver, zijn romans Remington en Goldberg (beide uit 2015) werden goed ontvangen, maar tot het grote publiek is hij nooit doorgedrongen. De vraag is of dat gaat gebeuren met een baksteen over een concentratiekamp. Al acht ik het niet onmogelijk: Aan het einde van de oorlog is een hypnotiserend boek - bij vlagen deed het me denken aan De herinnerde soldaat van Anjet Daanje: doordenderend proza dat je bij de strot grijpt.Natter heeft binnen de literaire structuur van zijn roman twee belangrijke keuzes gemaakt die een bijzondere impact hebben op de leeservaring. Ten eerste omspant de beschreven tijd slechts een etmaal en wordt dat minutieus beschreven - nooit wordt er even een sprongetje in de tijd gemaakt. Een gemiddelde lezer zal in dit dichtbedrukte boek zo'n dertig pagina's per uur lezen, wat betekent dat die ongeveer net zo lang aan het lezen is als de beschreven gebeurtenissen in totaal duren - een wonderlijke realtime-ervaring.
Ten tweede verspringt het perspectief steeds tussen de personages, van de hoogste nazi tot de Joodse gevangene die in de gaskamer werkt. Zo wordt het voortschrijdende verhaal opgeknipt in minihoofdstukjes (soms van maar een paar regels) waarin we steeds door een ander paar ogen naar het kamp en de gebeurtenissen kijken. De stukjes zijn consequent getiteld met naam en locatie: 'Eva voor de schreibstube', 'Emanuel voor de hoofdpoort', 'Gisele in de gaskamer'. Het zorgt voor vaart in die uitgesponnen 24 uur.
Daar komt nog bij dat Natter alles 'lekker' vet heeft aangezet: de sadistische gevangenbewaarder Eva Deutz met haar vals-vriendelijke gezicht 'waar haar kwaadaardigheid als het eeuwig brandende vuur van de hel doorheen straalt'. De nazi's die zich steeds heel nazi-achtig 'op hun hakken' omdraaien, precies zoals je het in een Amerikaanse oorlogsfilm zou zien. Het afgematte kamporkest dat zich, vrolijke marsmuziek spelend, een weg baant tussen dronken soldaten. Dan nog de door de lucht vliegende deportatielijsten, valse herdershonden en drie ontsnapte doodskopaapjes die tussen de barakken heen en weer springen.
Soms schaamteloos sentimenteel - de kamparts die zich na de zoveelste gruweldaad de gezichtjes van zijn kinderen ('Petertje en Paultje') voor de geest haalt, 'die zouden niet kunnen geloven dat hij hiertoe in staat is', dan weer komisch - Zehlendorf die na een meurend toiletbezoek voorzichtig de deur opent: 'Niemand in de hal. Gelukkig zit het ook nog wel eens mee.'
Alle registers open, kortom, de Sonata Pathétique van Beethoven vol op het orgel. Dat moet misschien ook wel, als je de lezer betrokken wilt houden bij een onderwerp waarvan een mens zich liever afwendt. En het werkt. Wie begint met lezen, stopt niet meer - iets wat ook een beetje fout voelt: zitten we ons hier nou te verlustigen aan al die ellende? Mag je deze gruwelijkheden wel zo smeuïg opdienen? Of was wat er in de kampen gebeurde daadwerkelijk zo grotesk en absurd dat Natter het simpelweg niet anders heeft kunnen opschrijven? Ik vrees het laatste, dat Natter, op de namen na, weinig heeft hoeven verzinnen - hooguit heeft hij gebeurtenissen samengebald.
Daarmee is de roman op een bepaalde manier ook een paradoxale middelvinger naar de nazi's. We lezen over alles wat zij het boek lang proberen te vernietigen: de waarheid. Wie bepaalt wat die is? Het personage dat aan het woord is? Degene die het beste kan liegen? De hoogste in rang? De schrijver?
Hier draait het om in deze roman: de waarheid als fluïde concept, concreet gemaakt in de vraag wat er met het onschuldige jongetje Ernst is gebeurd. Zijn oudere broer Reinhart liegt over hun laatste momenten samen, 'zijn leugen zal de waarheid worden', denkt hij bij zichzelf. Als de dienstmeid haar twijfels uit over zijn verhaal, stuurt Zehlendorf haar weg: 'Jij bent niet in de positie om te bepalen wat waarheid is en wat niet.' Tot drie keer toe probeert een gevangene de Obersturmführer de waarheid over zijn zoon te vertellen, en elke keer raken hun woorden verloren in geweld.
De waarheid wordt neergeschoten, vergast en verbrand, getransformeerd, zou je kunnen zeggen, naar de enige, universele waarheid: de dood. Een sombere, defaitistische conclusie. Of biedt het verhaal ook een andere uitkomst? Het is dankzij deze laag - door Natter zorgvuldig aangebracht - dat Aan het einde van de oorlog veel meer is dan een verzameling gruwelanekdotes: hier heeft de lezer iets uit te zoeken, ergens in de drek glinstert de waarheid.
Trouw
Een herdershond valt zijn begeleidster aan en wordt afgemaakt. Een kampcommandant beveelt een kamparts alle bewijzen van experimenten op gevangenen te vernietigen voordat de geallieerden komen. Een Joodse gevangene holt zo snel hij kan naar zijn veilige barak. Het zijn zomaar wat kampscènes op een willekeurige dag tijdens de Tweede Wereldoorlog. Of toch niet helemaal willekeurig: het is 20 april 1945, de laatste verjaardag van de Führer.
Bert Natter schrijft zijn roman Aan het einde van de oorlog op een moment dat de Tweede Wereldoorlog weer volop in de belangstelling staat. Een jaar of twintig geleden, na toonaangevende romans over de oorlog van Marga Minco, W.F. Hermans, Harry Mulisch en vele anderen, leek het voor de Nederlandse literatuur een langzaam uitstervend onderwerp. Maar de hedendaagse oorlogen elders en de opening van de nationale oorlogsarchieven hebben de belangstelling voor WO II weer aangewakkerd.
Aan het einde van de oorlog is een kaleidoscopisch megaproject van meer dan 600 pagina's. Natter beschrijft die ene oorlogsdag op 20 april, vlak voor de bevrijding, in en om een (fictief) concentratiekamp ergens in het noordoosten van Duitsland. Hij doet dat aan de hand van dertig uiteenlopende personages: de plaatsvervangend kampcommandant, een vrouwelijke kampbeul, een aantal gevangen verzetsstrijders, de familie van de commandant, wat dorpsbewoners, twee kinderen, een Wit-Russische soldaat, een aantal Joden dat tot het Sonderkommando behoort en zo nog wat getuigen.
Natter heeft een bijzonder moment uitgekozen: de Russen komen eraan, de nazi's vieren Hitlers laatste verjaardag en proberen gehaast hun sporen uit te wissen. Ze vergassen de laatste slachtoffers, overal heerst een gedisciplineerde verwarring. Dat alles weet Natter treffend te raken. Maar de voornaamste vraag bij dit boek blijft toch: werpt hij een nieuwe blik op die toch wel enigszins uitgekauwde Tweede Wereldoorlog?
Niet als het om zijn personages gaat. Die zijn nogal schematisch opgezet, volgens bekende lijnen. Je herkent ze uit de literatuur, de geschiedenisboeken en documentaires: plaatsvervangend kampcommandant (en mislukt pianist) Karl Zehlendorf is een soort Eichmann, een preciezige bureaucraat. Kampbeul Eva Deutz is gewetenloos, de jongens zijn kwajongens, de Joodse Sonderkommando's bang en onderdanig. Het zijn voornamelijk clichés.
Onbewogen goddelijk oog
Het bijzondere van Natters aanpak is zijn brede en meervoudige perspectief: steeds schiet je van de ene gezichtshoek naar de andere. Dat leest wat onrustig, maar het resultaat is dat je een heel veelzijdig en bijzonder beeld van zo'n dag in het concentratiekamp krijgt. Een beetje alsof er een onbewogen goddelijk oog van boven op al dat ellendige menselijk gewemel beneden neerkijkt.
Een voorbeeld: gevangene Gisele grijpt de jongste zoon van Obersturmfuhrer Zehlendorf bij de kladden, wordt daarom gegeseld door kampbeul Eva, waarna bewaker Lothar ingrijpt en Gisele en Ernst samen worden afgevoerd. We krijgen de korte maar cruciale scène van alle vier te horen: eerst Ernst, dan Gisele, dan Eva, dan Lothar. Het geeft je een sensatie van de oorlog als veelkoppig monster, met oneindig veel gezichtspunten.
Natter heeft zijn roman met diverse plots uitgerust, inclusief enige scharrige romantiek, een verkrachting en vooral veel executies. De belangrijkste verwikkeling is de verdwijning van Ernst, de jongste zoon van de kampcommandant, tot wanhoop van zijn ouders. Hij is per ongeluk terechtgekomen in een groepje vrouwen dat ontluisd is en waarschijnlijk vergast gaat worden.
Hoe dat afloopt, verklap ik niet, maar het heeft ook zonder afloop al genoeg tragische dimensies. Gevangene Gisele, een van de vrouwen die alle reden heeft om Zehlendorf te haten, realiseert zich dat ook zijn zoon Ernst dit niet verdiend heeft. 'Maar het moet gebeuren. Ze mag de twijfel niet toelaten. Er is geen ontkomen aan dat dit onrecht zal plaatsvinden.' Dat is een beetje de grondtoon van deze veelkleurige roman: het gaat zoals het gaat, hoe cynisch ook.
Gek genoeg zorgt deze fatalistische dimensie er ook voor dat je ondanks alle gruwelen door blijft lezen - iets wat mij bijvoorbeeld bij de roman De welwillenden van Jonathan Littell, waaraan Natters roman in de verte soms doet denken, niet lukte. Te plastisch, te erg, te mensonterend.
Natters boek heeft dat niet, al stokt je adem wel bij de zoveelste nazi-wreedheid en het koude cynisme dat ermee gepaard gaat. Het is in feite een hellevaart als pageturner.
De vraag of dat wel passend is voor een boek over de gruwelen van de concentratiekampen, is eerder beantwoord door literatuurwetenschapper Samuel Dresden in zijn studie Vervolging, vernietiging, literatuur. Daarin betoogt hij dat het toch altijd vooral de literaire aard van boeken over de oorlog moet zijn die de doorslag geeft, en niet het sensationele of aangrijpende karakter van de beschreven gebeurtenissen.
Natter schrijft literatuur, geen twijfel mogelijk. Al is het misschien niet de allerhoogste literatuur; hij houdt de lezer gevangen door de manier waarop hij zijn personages, het leven in het kamp en de chaos van de laatste oorlogsdagen beschrijft. Niet alles klinkt even waarschijnlijk of authentiek, en in feite beschrijft hij een zelfbedacht concentratiekamp. Maar al met al heeft hij de complexiteit van de gebeurtenissen en al die botsende karakters en levens meeslepend in beeld gebracht. Het whodunit-achtige karakter van de belangrijkste plot botst daar wat mij betreft niet mee, want dat vertegenwoordigt precies het absurde, krankzinnige karakter van de oorlog, elke oorlog.
Natters boek eindigt in een orgie van geweld en pathetiek waar ik wel mijn twijfels bij heb: overhoopgeschoten kampbewoners, een gek geworden nazi die de Pathétique van Beethoven speelt, zelfdodingen en executies. Het is een operatesk en afstompend slot. Ik had eerlijk gezegd op een iets berustender en filosofischer einde gehoopt. Maar ja, in de oorlog heb je het meestal niet voor het zeggen.