VERHALEN. Er kon niets verkeerd gaan van Bob den Uyl is een schitterende introductie tot het werk van een te weinig bekende schrijver die tot de geestigste bromberen van de twintigste-eeuwse Nederlandstalige letteren dient te worden gerekend.
Bob den Uyl zou dit jaar 85 zijn geworden mocht hij niet, aan de gevolgen van longemfyseem, in 1992 overleden zijn. Een echte bestsellerauteur is hij bij leven nooit geweest, en daarom is het des te prijzenswaardiger van uitgeverij Thomas Rap dat ze zijn werk blijft herdrukken. Zopas is, in aantrekkelijke midprice-editie, Er kon niets verkeerd gaan verschenen, een omnibus van korte verhalen en zelfs twee complete bundels die eerder al in 2005 het licht zag.
Veel grote lettertrofeeën heeft Den Uyl in de loop van zijn drie decennia omspannende carrière ook al niet mogen verwerven, maar in 2004 werd door de redactie van de VPRO-gids wel een naar hem genoemde prijs in het leven geroepen, uit te reiken aan schrijvers van literaire reisverslagen. Een hele, weliswaar postume eer, maar evengoed een beetje bedrieglijk is dit. Bob den Uyl een reisschrijver noemen is met name even beperkend en dus wezenlijk onjuist als pakweg Douglas Adams, auteur van The Hitchhiker's Guide to the Galaxy, droogweg omschrijven als een vervaardiger van sciencefictionliteratuur.
Den Uyl had, onder meer getuige Er kon niets verkeerd gaan, heel wat meer thema's in zijn pen zitten dan wat hij zoal meemaakte buiten de grenzen van zijn woonplaats Rotterdam, en overigens had hij een hekel aan het vliegtuig en leed hij aan straatvrees - niet meteen eigenschappen waar je de gemiddelde geboren reiziger snel van zou verdenken. Hij deed dan ook bij voorkeur buurlanden aan, per trein of liever nog per fiets (een van de twee bundels die integraal zijn opgenomen heet Wat fietst daar?), en een typische passage, die Den Uyls houding jegens wat zich zoal achter de Europese horizon bevindt doeltreffend samenvat, is de volgende: 'Zo vertelde me laatst iemand met oprechte vreugde dat hij twee weken naar Hongkong was geweest, even heen en terug met het vliegtuig, en op slag steeg er een krachtig geluksgevoel in me op. Bevoorrecht voel je je op zulke momenten: deze ellende is aan mij voorbijgegaan!' De vraag 'Wat doe ik hier?' overviel hem sowieso overal, schreef hij, maar vooral toch thuis, en dit met de gekende gevolgen van dien.
Reizen was geen lust dus, maar veeleer noodzaak, en ging in de wereld van Den Uyl, net als zo'n beetje alles trouwens, steevast gepaard met tot somberte leidend ongemak. Bob den Uyl mag het in zijn verhalen dan al graag op een goedmoedig fluiten zetten als het hem voor de wind gaat, maar zoals de stilte doorgaans een storm aankondigt, zo plegen de betreffende blaasklanken louter signaal te zijn dat rampspoed en tegenslag zullen volgen. Zelfs wanneer er voor de verandering eens niets ergs, slechts of vervelends gebeurt, hangt het niettemin in de lucht of is het hoe dan ook in hoofd en literatuur van de schrijver aanwezig.
'En heb ik niet eens, door een onbestemd voorgevoel gewaarschuwd, geweigerd in een op vertrek staande trein te stappen? Een trein die overigens veilig zijn bestemming bereikte, maar dat zegt niks; als ik was ingestapt had zich zeker een ramp voorgedaan. Vele mensen danken aan mij hun leven zonder het te beseffen.' Dat de 'avonturen' waarover Den Uyl verhaalt dikwijls met een - weliswaar zeer welluidende - sisser aflopen, hoeft dus geen verbazing te wekken, en kan bovendien worden beschouwd als een teken van hoe genadig het lot wel degelijk zijn kan.
Boomlang
Bob den Uyl moet de enige schrijver zijn van wie ik al hield, vele jaren geleden, voordat ik ooit iets van hem had gelezen, en dit puur op basis van zijn uiterlijk en zijn titels. Boeken die Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam, Met een voet in het graf of Opkomst & Ondergang van de Zwarte trui heetten, konden onmogelijk slecht zijn, zo scheen het mij heel terecht toe, en wat zijn uiterlijk betreft: met zijn uit donker caoutchouc bestaand lijkende wallen en gegroefd lijkbiddersgelaat deed hij onvermijdelijk denken aan William S. Burroughs.
Hij mat, 'in de schoenen', naar hij zelf schreef, een meter vijfennegentig en kon dus met recht 'boomlang' worden genoemd, met dien verstande dat de boom in kwestie een behoorlijk knoestig, treurig over de rand van een afgrond gebogen exemplaar was, vrijwel bladerloos en door geen vogel bevolkt. Uitstekende baleinen van regenschermen, klaagt hij ergens in Er kon niets verkeerd gaan, hadden het voortdurend op zijn ogen gemunt - reden te meer voor onze reiziger om, althans in geval van parapluweer, rustig binnen te blijven...
Behalve uit uitstapverslagen bestaat Er kon niets verkeerd gaan uit liefdesgeschiedenissen, jeugdherinneringen, anekdotes uit het literaire leven over bijvoorbeeld een schaakpartij die hij ooit won van Günter Grass, quasiwetenschappelijke essays als het voormelde Wat fietst daar?, over het organiseren van een solitaire fietstocht, en voorts, kort samengevat, uit allerhande autobiografische mozaïekstukjes die samen het verhaal vormen van een leven dat Den Uyl op zeker ogenblik, wanneer het tijdens een auto-ongeval abrupt dreigt te worden afgebroken, weigert aan zijn geestesoog te laten voorbijschieten: hij ziet 'ervan af, de omstandigheden zijn al treurig genoeg'.
Maar het maakt uiteraard al met al niet erg veel uit waarover hij het heeft, het is immers - dat had u al in de gaten - in de eerste plaats zijn in zeer fraai Nederlands gegoten, schaduwkleurige humor en meer bepaald zijn zelfspot die het lezen van Den Uyl zo'n groot genoegen maakt. Dat hij ons te leren heeft dat bescheidenheid waarlijk een grootse emotie kan wezen, staat overigens, en gelukkig maar, het met merkbare graagte uiten van een kloeke mening à la 'De bromfiets zou met wortel en tak, desnoods ten koste van een burgeroorlog, moeten worden uitgeroeid' geenszins in de weg, en al laat hij zich heel af en toe weleens betrappen op een ietwat belegen grapje, al slaat hij soms een net iets te gezapige toon aan, hij is en blijft een schrijver aan wie liefhebbers van Bomans, Carmiggelt, Hans Dorrestijn en Gerard Reve heel zeker hun moede hart zullen kunnen ophalen.
CHRISTOPHE VEKEMAN ■
Verberg tekst