Christophe Van Gerrewey en Joost de Vries combineren het schrijven van romans graag met het nietsontziend nadenken over romans van anderen. 'Omdat het een krimpend veld is, willen veel schrijvers de rijen sluiten.'
Hans Cottyn
Twee gelauwerdejeunes hommes de lettres zijn ze al: de Vlaming Christophe Van Gerrewey en de Nederlander Joost de Vries. Van Gerrewey (33) debuteerde in 2012 met Op de hoogte, een roman waarvoor hij lovende kritieken en de Debuutprijs kreeg. Deze week verscheen Over alles en voor iedereen, een bundel essays over schrijvers, kunstenaars, architecten en Bart De Wever.
De Vries (32) won vorig jaar met zijn tweede roman De republiek de Gouden Boekenuil. Met zijn essayboekVechtmemoires staat hij dit jaar alweer op de shortlist van de grootste literaire prijs in Vlaanderen.
De Vries heeft het onder meer over Tommy Wieringa, Flaubert, mannen met baarden enThe Godfather. Van Gerrewey over Sonic Youth, Michael Jordan en Max Weber. Hoog en laag verenigd. Schrijvers moeten over alles kunnen schrijven, luidt het bij Van Gerrewey. 'In een gezonde maatschappij mag geen enkele opvatting een algemeen geldende zekerheid worden.' In de schaduw van het station van Rotterdam ontmoeten we de stilaan volwassen zondagskinderen van de Nederlandse letteren.
Waarom, na twee romans, nu een beschouwend boek?
De Vries: 'Als je hard aan het werk bent binnen een genre, kijk je af en toe naar buiten en denk je: oh, wat een fijn genre loopt daar op straat. Aan mijn eerste twee romans heb ik met plezier gewerkt, maar tijdens het schrijven van De republiek dacht ik dat het fijn zou zijn om een essayboek te maken. Kennen jullie "tienen" bij het voetballen? Daarbij mag je alleen op doel trappen als de bal uit de lucht komt. Als je dat een tijdje op het schoolplein doet, dan is daarna gewoon voetballen heel gemakkelijk. Bij fictie zit je vast in een kader. Bij non-fictie kan je het over alles hebben en alle bronnen door elkaar heen gebruiken.'
Christophe, die vrijheid eigen je je ook toe. Je wilt het over alles hebben.
Van Gerrewey: 'Het is onmogelijk om over alles te schrijven, maar het is een ideaal dat schrijvers vaak nastreven. Mijn essays gaan over het werk van andere mensen, meer dan bij Joost. Zijn boek is persoonlijker, hij gebruikt vaak de ik-vorm. Wie ik ben blijkt tijdens omwegen langs andermans bezigheden, behalve misschien in de tekst over basketbalspeler Michael Jordan.'
Allebei sportliefhebbers, kennelijk?
De Vries: 'Bij sport is, in tegenstelling tot het leven, winst en verlies altijd duidelijk. Het lijden en de maat van het succes is er altijd openbaar. Daarom kun je er zo in opgaan. Ik had wel meer over sport willen schrijven. Nu is er wel een stuk over Tiger Woods, maar dat gaat niet echt over golf.'
Zie je je ook over architectuur schrijven, Joost?
De Vries: 'Ik heb ooit hele slechte columns over architectuur geschreven. Het is een onderwerp waar ik niet veel mee kan.'
Van Gerrewey: 'Er zijn veel mensen algemeen in de kunsten geïnteresseerd, maar in architectuur niet. Vreemd, want iedereen heeft ermee te maken. Ik benader architectuur niet anders dan literatuur. Je leest of je kijkt naar een gebouw als een ruimte die toont hoe de wereld georganiseerd kan worden. Daarin worden vaak gelijkaardige keuzes gemaakt als in romans.'
De Vries: 'Opvallend dat er recent veel romans verschenen met architecten in een hoofdrol.'
Van Gerrewey: 'Enkel daarom las ik de jongste roman van Arnon Grunberg,De man zonder ziekte. Dat is een karikaturaal beeld van de architect als wereldverbeteraar, met volstrekt onrealistische ambities, die hij natuurlijk niet kan waarmaken.'
Is nadenken over kunst even belangrijk als de kunst zelf?
Van Gerrewey: 'Misschien hebben we nu meer nood aan essays. Rond romans hangt dikwijls een aura van volstrekte nutteloosheid. De urgentie, het maatschappelijk belang, van een goed essay is directer, al was het maar omdat er minder essays dan romans geschreven worden.'
De Vries: 'Het is een pompeuze vraag, maar je moet ze toch stellen wanneer je een roman schrijft: voegt die iets toe aan de literatuur? Het belang van een essay ligt erin dat je je uitspreekt over wat je belangrijk vindt, dat je op een lange manier, dus niet in een tweet, probeert te bedenken wat iets is en waar het uit bestaat. Klinkt vaag, sorry.'
Van Gerrewey: 'Of waarom niet nog vager? Adorno zegt dat elk essay het onderscheid tussen cultuur en natuur probeert te bepalen. Ik denk dat hij daarmee bedoelt dat een essay de ideale vorm is om na te gaan of wat er op je afkomt echt of kunstmatig is, of het mensen gelukkig kan maken dan wel iets van hen verwacht om economische of politieke redenen. Een essay probeert op een waarheid uit te komen die niet zomaar een zoveelste subjectieve waarheid is. Ik gooi die waarheid voor de voeten van de lezer.'
Over pakweg Marnix Peeters en Griet Op de Beeck, wier boeken je vakkundig afkraakt, zullen veel lezers het niet met je eens zijn, Christophe.
Van Gerrewey: 'Misschien breng ik hen op andere gedachten? Mijn kritische stuk over Op de Beeck had te maken met de massiviteit van de toejuichingen. Je kreeg de indruk dat niemand haar boek slecht vond. En Marnix Peeters werd naar voren geschoven als de redder van de Vlaamse literatuur. Terwijl dat niet zo is, integendeel.'
De Vries: 'Kitsch sluipt de literatuur binnen. Precies daarom moet je schrijvers met succes extra tegen het licht te houden. Niet omdát ze populair zijn. Ik heb geen moeite om iets wat populair is ook goed te vinden. Mijn stuk over Grunberg kwam er omdat hij elk boek weer diezelfde vier of vijf sterren kreeg.'
Van Gerrewey: 'De omarming van het publiek of de kritiek is vaak fictief. Vanaf een bepaald moment komen andere meningen niet meer naar boven.'
De Vries: 'Ja, negativiteit is moeilijk geworden. Literatuur heeft niet meer die vanzelfsprekende rol. Ooit waren Reve en Mulisch en Hermans veeleer dan de grote drie van de literatuur, de grote drie van de cultuur. Dat waren alfamannen die hun mening konden laten gelden, polemiek konden bedrijven, zelfverzekerd van hun podium. Schrijvers zijn nu vooral bezig met aardig gevonden worden. Als ik die likeability niet heb, denken ze, dan vinden ze me arrogant en dan gaan ze mijn boek niet lezen. Schrijvers willen niet meer kritisch over collega's schrijven. Omdat het een krimpend veld is, willen veel schrijvers de rangen sluiten.'
Van Gerrewey: 'En er is ook die ophemeling van het publiek. Je hoort aan het publiek niet te zeggen wat goed of slecht is. Dat zou het zelf wel kunnen uitmaken.'
De Vries: 'Dat is niet zo.'
Van Gerrewey: 'Dat is niet zo en daar gaat ook het niet om. Als je voortdurend probeert in te schatten wat het fictieve publiek wil, dan doe je natuurlijk niets meer. Van essays gaat een educatieve, vormende werking uit. Je moet af en toe uitleggen waarom iets goed is. En op het gevaar af pretentieus te klinken: de weigering om kritisch te zijn, heeft te maken met een gebrek aan een moreel-literair kompas. Het is niet altijd zo makkelijk om de zwakheden in een roman bloot te leggen.'
Grunberg, de naam is al een paar keer gevallen. Is dat de schrijver tegenover wie een schrijvende dertiger zich moet verhouden?
De Vries: 'Nee, nee. Grunberg is op een bepaalde manier afgelopen. Volgens mij wil hij zelf eigenlijk ook geen romans meer schrijven. De mensopvatting wordt steeds enger, elke plot verloopt op dezelfde manier. Hopelijk durft hij de stap te zetten om een filosofisch werk te schrijven, een sociologisch traktaat, zoiets. En de Grunbergiaanse schrijfstijl die je jarenlang tegenkwam bij debutanten neemt ook zienderogen af. De grote vertellingen komen terug.'
Grunberg is afgelopen, ironie is iets voor vijftigjarige mannen?
De Vries: 'Ja, het heeft wel iets met leeftijd te maken. Ik ben nu 32, ik heb geen zin meer om altijd maar flauwe grappen uit te halen. Veel mensen hebben last van het failure to launch. Ze zijn hoogopgeleid, getalenteerd en creatief, en ondernemen niets dat ze echt belangrijk vinden, uit angst om op hun bek te gaan. En dan verschuilen ze zich maar achter een schild van ironie.'
Van Gerrewey: 'Een ander probleem bij Grunberg is dat de hoofdpersonages systematisch naar de afgrond worden gebracht. Dat had je bij W.F. Hermans ook. Hij gaf zijn personages graag illusies mee waaraan ze ten onder gingen. Hermans ontmaskerde idealen, Grunberg probeert hetzelfde te doen, hoewel die idealen nauwelijks nog bestaan.'
De Vries: 'Dat is de escapefunctie. Als schrijvers niet meer weten wat ze met een personage aan moeten, dan laten ze die ontsporen. De succesvolle advocaat met een vrouw, twee bloedjes van kinderen en een motorfiets, en dan verkruimelt alles.'
Tolstoj vond toch dat gelukkige gezinnen te veel op elkaar lijken, dat geluk niet interessant is?
De Vries: 'Ik ben het daar niet mee eens. James Salter heeft prachtig over geluk geschreven. Ian McEwan, wiens chirurg in Zaterdag heel geslaagd en gelukkig is, werd daar door critici op aangevallen. Ik denk dan: dat is ook het leven, het is niet alleen maar wanklank en ondergang.'
Van Gerrewey: 'Het is meestal iets tussen geluk en ellende in. Te weinig literatuur durft het daarover te hebben. Ik vind die alledaagsheid het boeiendste om te beschrijven in een roman, én het moeilijkste. Dat het slecht afloopt, is voor veel lezers geruststellend. Na afloop stel je vast dat het met jezelf toch beter gaat. Dat maakt boeken tot entertainment. Ze volgen een onrealistisch schema en ze hebben niets meer met je eigen leven te maken.'
Is dat het 'vangnet in de literatuur'?
Van Gerrewey: 'Ja, veel romans vertonen risicovermijdend gedrag. Met het vangnet vermijden schrijvers dat er iets op het spel komt te staan.'
De Vries: 'Dat is goed geïllustreerd in de laatste roman van Esther Gerritsen. De hoofdpersoon loopt, net op het meest dramatische moment, als iemand over de dood van een beste vriend moet worden ingelicht, naar de Blokker om er een koffiezetapparaat te kopen. Veel lezers vinden dat grappig absurdistisch, maar zo zeil je als schrijver om de dramatiek van de dood heen, je gaat het uit de weg ten faveure van een grapje.'
Personages en schrijvers die niet volwassen willen worden?
Van Gerrewey: 'Misschien is het een gebrek, maar ik stel mezelf de vraag niet of ik volwassen ben. Soms denk ik dat het essay een kinderlijk genre is, omdat je je permitteert om met verschillende dingen bezig te zijn. Volwassenen kiezen een job, specialiseren zich en vullen hun schaarse vrije tijd in met eten en winkelen. Essays schrijven is in die zin een verlenging van je onprofessionele jeugdjaren.'
De Vries: 'Ik droom soms van een job als politiek verslaggever in Den Haag. Dan hoef je alleen 150 Kamerleden en ministers te kennen. Het lijkt me fijn als dat je enige focus is. Maar meestal ervaar ik het als een luxe, ik zou het niet kinderlijkheid willen noemen.'
Van Gerrewey: 'Ik vraag me soms af, uit onzekerheid, of het niet beter is om me tot één bezigheid te beperken: enkel romans schrijven, of enkel architectuurcriticus zijn.'
Is het juist niet heilzaam om als criticus aan de rand te staan?
Van Gerrewey: 'Ik voel me inderdaad ongemakkelijk als ik het gevoel krijg van een groep deel uit te maken. Daarom heb ik het moeilijk met het Das Magazin-sfeertje.'
De Vries: 'Het is een mythe dat we de hele dag met elkaar bezig zijn, wat niet wegneemt dat jonge schrijvers disproportioneel veel aandacht krijgen. Je hoeft echt niet onder de dertig te zijn om goede boeken te schrijven, integendeel. Kees 't Hart zegt dat je het wereldkampioenschap schrijven op ervaring wint.'
Van Gerrewey: 'In Nederland word je op een podium gezet zonder dat het uitmaakt wat je hebt geschreven. In Vlaanderen heerst een groot minderwaardigheidscomplex, alsof in Nederland enkel genieën rondlopen die allemaal perfecte debuten schrijven. Friedl' Lesage beweerde het onlangs nog: de Vlamingen moeten dringend een tandje bijsteken. Dat is een opvatting van juryleden, journalisten en critici.'
De Vries: 'Als je een boek bespreekt, doet je eigen literatuuropvatting er niet toe. Je moet je afvragen: wat heeft de schrijver willen doen, en is dat gelukt? Recenseren is meer een vorm van begrijpend lezen dan het innemen van een stelling.'
Van Gerrewey: 'Dat is toch te eng, geloof ik. Dan slaagde Op de Beeck erin om een fantastisch sentimenteel boek te schrijven.'
De Vries: 'Je moet de volgende stap zetten. Is het origineel? Zet de schrijver iets op het spel? De boeken van Bert Wagendorp of Nico Dijkshoorn zitten goed in elkaar, maar ze hebben niets met grote literatuur te maken.'
'Literatuur verhindert dat de mens een hond wordt', schrijf je, Christophe.
Van Gerrewey: 'Een hond is een slaafs, volgzaam, nogal inwisselbaar wezen. Joost, je hebt ooit over honden een stuk geschreven, maar dat nam je niet op in je boek. Dat was een kwetsbaar stuk, misschien zou het niet passen in een stoer boek als Vechtmemoires.'
De Vries: 'Een stoer boek? Maar Christophe, misschien ben ik wel heel stoer? Eén hoofdstuk gaat ook over mannen. Daar heb ik het over regels. Op mijn zestiende tenniste ik veel. Ik had alle kleren aan die Pete Sampras ook droeg. Toen ik na mijn studies weer begon te tennissen, was Sampras gestopt en wist ik wist niet meer wat voor kleren ik moest aantrekken. Ooit kom je op een leeftijd dat je niet meer kunt afkijken. Dat is groot worden, en daar gaat mijn boek ook over. Als jongen heb je voorbeelden, en het duurt een tijd voor je doorkrijgt dat je het anders wilt doen. Veel schrijvers beginnen door verhalen na te schrijven en te proberen een bepaalde stijl te kopiëren. Susan Sontag schrijft dat om intellectueel te zijn je eerst pseudo-intellectueel moet zijn. Misschien moet een schrijver eerst een pseudoschrijver zijn, en een man een pseudoman.'
Van Gerrewey: 'Ik heb als tiener pastiches op Hugo Claus geschreven, maar ouder worden betekent ook helden relativeren. Nu heb ik eerder een afkeer van wat mensen tot één groep of één identiteit herleidt. Ik ben, om het pathetisch te zeggen, een uniek individu, net als iedereen. Mijn boek eindigt met een stuk over Bart De Wever. Politici zeggen vaak en meer dan vroeger wat we moeten doen of laten, wat ze van ons verwachten, zelfs wie we zijn.'
Hans Cottyn ■
Verberg tekst