Dichteres Ellen Deckwitz (1982) doet elke week haar ding met poëzie en proza
Afgelopen maand verscheen Western, de nieuwe bundel van de Vlaamse dichteres Delphine Lecompte. Waar de meeste poëten gemiddeld vier jaar over een werkje van amper zestig pagina's doen, heeft Lecompte sinds haar poëziedebuut in 2009 zes bundels uitgebracht van gemiddeld over de honderd bladzijden. Dat is veel. Goed, vergeleken met schrijvers als de Spaanse Corín Tellado (1927-2009), die bij leven meer dan vijfduizend werken publiceerde, valt de productiviteit van Lecompte mee, maar ik ken geen andere levende dichter die zoveel schrijft als zij.
Die productiviteit is bewonderenswaardig, maar kan ook voor ongeloof zorgen. Toen een kennis hoorde dat Lecompte een nieuwe bundel uit had, zei hij: "Die schrijft zoveel. Dat kan niet goed zijn." Het zette me aan het denken. Ik heb iedere bundel van Lecompte gelezen, en ze zijn allemaal sterk. Wat mijn kennis misschien tegen de borst stuitte, was dat de dichteres een onmiskenbaar eigen stem en stijl heeft. Onwelwillenden zouden dan kunnen zeggen dat ze telkens hetzelfde schrijft, en doordat ze zoveel schrijft, is er ongevraagde herhaling en dus overdaad.
Het is waar dat het werk van Lecompte een aantal vaste elementen bevat: anekdotiek gepaard met gekte, seks en geweld. In ieder gedicht zitten absurd aandoende adjectieven ('necrofiele tegelzetter', 'zieltogende zuivelfabriek', 'anemische taxidermist'), obscure beroepen (touwslagers, stierenvechters, kruisboogschutters) en harde grappen ('Wat was De Panne saai in de zomer... alle pedofiele tuinmannen lagen in hangmatten hun eeltknobbels te tellen'). Ook de vorm is constant: vrij vers volgens een vaste formule: vijf á zes strofen die elk doorgaans uit vijf lange regels bestaan, de slotstrofe is vaak iets korter.
Omdat de gedichten qua vorm en inhoud op elkaar lijken, kunnen sommigen denken dat er geen ontwikkeling in zit. Dat is natuurlijk onzin: de sonnetten 'Insomnia' van J.C. Bloem en 'Woningloze' van Slauerhoff hebben dezelfde vorm en gaan beide over de dood, maar daar houdt de vergelijking dan ook wel op. Zo kunnen ook de gedichten van Lecompte op zichzelf staan. Elk vertelt iets nieuws. En door het telkens terugkeren van personages en themata, ontspint zich in iedere bundel een eigen verhaal.
Het werk doet aanvankelijk absurd aan, maar is bij herlezing tragisch. Want wat als het waar is? Wat als De Panne daadwerkelijk vol pedofiele tuinmannen zit? En dat er echt een 'analfabetische jongenshoer' wordt verkracht door een 'gierige wafelverkoper met barokke oren'? En net wanneer je denkt dat de bundels van Lecompte stiekem tranendallen zijn, blijkt er ook weer een vitaliteit uit te spreken: 'ik wil hem niet uitleggen dat veiligheid alles vergalt'. Die meerlagigheid maakt van elke bundel een feest. Bovendien, en dat doen weinig dichters haar na: in elk gedicht zit wel een goede regel of observatie. En dat tientallen verzen achter elkaar.
Lijkt Western op Lecomptes vorige werk? Jazeker. Maar dat maakt het niet minder de moeite waard. Sterker nog: dit is haar beste bundel tot nu toe. Het is parels duiken in deze gedichten. Laat Lecompte nog heel lang blijven doen wat ze doet. Want ze doet het verdomde goed.
Hij neemt me mee, ik ben niet weerloos
Hij neemt me mee, ik ben negen en wreed
Ik krijg een glas grenadine op hetzelfde terras
Waar Amelia Earhart haar laatste punt rijsttaart
heeft verorberd
Hij is mijn leraar aardrijkskunde, hij weet te
weinig over jurastenen om mij te hypnotiseren
Er zit een beetje alcohol in mijn drank,
de waard en de leraar hebben een pact.
Een pact of een plan, ik lig op een breed bed,
links de leraar,
Achter de camera de waard, en op de gordijnen
een vochtvlek
Die met veel goede wil op Jeanne d'Arc lijkt,
veel goede wil is onontbeerlijk
Ze veranderen van plaats, en nu lijkt
de vochtvlek op een lieftallig hoefdier
Dat is uitgestorven omdat het weigerde
zijn vleugels af te staan aan het zwijn.
Het zwijn mocht voortleven, maar het hoefdier
werd uitgewist
Hij brengt me terug, ik ben negen en heel
Ik krijg een emmer en een ring, ik verlies
de ring in het zand
Ik vul de emmer met zeesterren, ik vergeet
de emmer, ze sterven
Mijn grootouders zeggen dat ik stil geworden
ben, ik zeg dat ik het juratijdperk mis.
Hij neemt me mee, ik ben negentien
en wraakzuchtig
Op een ander terras breek ik opzettelijk
een gelijkaardig glas
Er klotst een aanzienlijke hoeveelheid alcohol
in mijn bloedstroom
Hij is de leraar van niemand, hij weet
te veel over mijn lijf om te ontkomen
Ik snijd zijn keel over, de waard werpt
de video gedwee in de haard.
Ik keer terug naar het gesticht, ik ben
negentien en met velen
Platgespoten in de isolatiecel word ik
bezocht door een lieftallig hoefdier
Ze kan nooit sterven, ze kan nooit niet vliegen,
ze mag mij altijd meenemen.
de Bezige Bij, 2017.
Verberg tekst