Een ongevraagd advies, zo luidt een ijzeren wet van de ambtenarij, kun je stilzwijgend naast je neerleggen. Ministeries lusten hier wel pap van. Wie ooit een Haags departement van ongevraagd advies heeft voorzien, is bekend met de ambtelijke reactie: een stilte die soms zelfs niet eens wordt onderbroken door een ontvangstbevestiging. Als ontlezing ergens gestalte krijgt, is het wel aan die departementen. En dan komt er een dichter. Ester Naomi Perquin (1980) heeft een bundel vol ongevraagde adviezen geschreven. Een gewaagde stap. Want als voormalig Dichter des Vaderlands moet zij bekend zijn met de reactie die dat soort adviezen doorgaans uitlokt.
Het is alsof ze zich bewust is van dit gevaar als ze in het openingsgedicht schrijft dat ze alles heeft geleerd in de loop van de jaren over 'het verwijderen van bramenvlekken uit een tafelkleed', maar ook over 'werken waar/ niemand je wil'. Het titelloze gedicht is een krachtige opener, misschien wel te krachtig voor de rest van de bundel. Het niveau dat ze bij de opening bereikt, weet ze lang niet altijd meer te halen in wat volgt. Wel prachtig is het gedicht 'Ongevraagd advies', een opsomming van mensen aan wie 'het land' gegeven mag worden: 'de manken, de blinden, de stamelaars/ en slissers. De zwijgers.' En ook aan: 'de oude man die 's ochtends vroeg gaat vissen,/ alleen om zijn vrouw te ontlopen', of aan diegene die 'het ternauwernood maar stralend/ vast zal houden, geef het wie het amper past'.
Perquin is een gelauwerd dichter, iemand die de kneepjes van het vak beheerst. Ongevraagd advies is dan ook een opvallend muzikale bundel, waarin de dichter zich vooral bedient van twee instrumenten: herhaling en rijm. In het gedicht 'Methode', dat probeert een weg te vinden uit de paradox van de leugenaar die de waarheid wil spreken (het antwoord: 'Door te zwijgen'), komt het woord zwijgen verspreid over twaalf regels in totaal zes keer voor. En in het gedicht 'Vakmanschap', een meditatie op verlies, komt het woord verliezen elf keer voor over zeventien regels, telkens met een net weer andere kwalificatie ('doorlopend verliezen', 'professioneel verliezen', 'verliezen/ voor amateurs').
Soms neemt Perquin een deel van een woord en laat dat terugkeren: uit verliezen komen 'tere zielen'. Voor rijm is ze al helemaal niet bang en dat is eigenlijk weleens prettig. Waar dit bij menig minder bekwaam dichter al gauw tot een oubollig instrument verwordt, creëert Perquin er een zekere speelsheid mee. Misschien komt dat doordat ze het losjes inzet en niet in keurige, strakke schema's. Al kiest ze er net iets te vaak voor om haar gedichten te laten eindigen met rijm.
Het veelvuldig gebruik van deze twee instrumenten verleent aan de gedichten in Ongevraagd advies een ogenschijnlijk meditatief karakter. Of beter: de dichter lijkt te willen bidden. Niet voor niets heet een van de mooiere gedichten uit deze bundel 'Over het bidden'. Daarin lezen we: 'Het bidden is van het zelfzuchtige het toegewijde maken,/ is binnensmonds vloeken, het openbaren van het/ ongezegde, iemand bezoeken, aan te leren/ maar niet uit te leggen'. Het is dan wel een vrolijk vloeken in deze bundel. Soms zo vrolijk dat het olijk wordt, zoals in het gedicht 'Tellen', dat over vogelkijken gaat en waarvan ik me afvraag hoe het in de bundel is beland. Na herlezing wint het allerminst aan kracht.
Beter is het 'Gebed voor een engerd', een gedicht waarin God wordt gevraagd om zich te ontfermen over een geilaard op een parkbankje: 'Zijn slappe mond die lispelt, fluit en sist, zijn/ houterige wenken in het niks, dat zwaar/ vergeelde pornoscript dat nergens / weerklank vindt.' Het beeld van de man dat uit dit gedicht opdoemt is van iemand die uit de tijd is gevallen, niemand die nog op- of omkijkt naar hem. En heel eerlijk, je kunt je afvragen waarom je er een gedicht aan zou wijden. Omdat ook hij tot de schepping Gods behoort? Wellicht zou een betere vraag zijn: God, waarom laat uw schepping dit toe?
Uiteindelijk gaan de gedichten in Ongevraagd advies op en neer tussen ernstig en ironisch, tussen geslaagd en mislukt, tussen overdonderend en ronduit flauw. Dat laatste wordt nog eens onderstreept door het gedicht 'Samenvattend', dat eindigt met deze regels: 'De mens vloekt. De mens pist. De mens bralt./ De mens scandeert zijn eigen onbenul./ De mensheid is een hondenlul.'
Poëzie
★★★☆☆
Van Oorschot; 55 pagina's; € 19,95.
Verberg tekst