Deze roman speelt zich af op het Vlaamse platteland en in Brussel van 1920 tot 1970. De ik-figuur vertelt over zijn tante Adèle, een mooie vrouw met een prachtige stem, die is opgegroeid in een conservatief, bekrompen r.k.-milieu. Een artiest wordt daar als zondig beschouwd. En trouwens: iedereen dient thuis te blijven. Adèle heeft stiekem les op het Antwerps conservatorium en studeert daar o.a. de Altrapsodie van Brahms (zie titel van het boek). Maar volgens Moeder Overste is Brahms een protestant en die wil ze niet horen. Volgens Adèles vriend is de muziek van Brahms decadent en joods. Hij laat haar in de steek. Ze verliest tijdelijk haar stem en wordt pastoorsmeid op een afgelegen dorp. Boeiend wegens de milieutekening en de achtergronden (antisemitisme, collaboratie). Uitstekend verteld in een vloeiende stijl. Literair waardevol, aanbevolen voor groot publiek. Pocketeditie; kleine druk, krappe marge.