Zonen plegen eerst een vadermoord en richten dan een monumentje voor hun verwekker op, bijvoorbeeld met een boek. Een dubbelgesprek met Geert van Istendael en Marcel Vanthilt.
Marcel Vanthilt: 'Mijn vader had op geen beter moment kunnen sterven'
Tot ver in de twintigste eeuw bleef Limburg diep katholiek. Maar in de Rode Straat in Sint-Truiden woonde in de eerste helft van de eeuw nog echt proletariaat met communistische ideeën. Ondertussen was rond het kamp van Beverlo, met zijn 30.000 soldaten, Leopoldsburg ontstaan, dat al evenmin door vrome landlieden werd bewoond.
In de Truiense Rode Straat dwong een ambitieuze kapelaan respect af door een levende rat de kop af te bijten. Hij ontfermde zich over een pienter jongetje uit zo'n communistisch gezin, gaf het de kans om te studeren, maar liet het aan zijn lot over toen het zich niet tot het priesterschap geroepen voelde. Dat knaapje was August Vanistendael (1917-2003), die een spilfiguur werd in de internationale christelijke vakbeweging - en de vader van schrijver Geert van Istendael (62).
In Leopoldsburg, vol soldaten op zoek naar feest en vertier, stampte een gewezen beroepsmilitair met een ziekenkas het socialisme uit de grond. Hij werd kamerlid en senator, al zat het hem dwars dat hij ei zo na geen minister of burgemeester van Leopoldsburg kon worden. Dat was Edgard Vanthilt (1909-1973), vader van televisiemaker Marcel Vanthilt (52).
Een boek redt beide vaders van de vergetelheid. Van Istendael schreef Gesprekken met mijn dode god, Vanthilt gaf zijn vader een voornaam met Edgard.
Marcel Vanthilt: 'Als ik het niet deed, zou niemand het doen. De les die ik uit dit boek heb geleerd is: na twee, drie generaties is het weg. Als je geen groot staatsman of kunstenaar bent, raak je voorgoed vergeten. Dat zou jammer zijn voor het verhaal van mijn vader.'
Geert van Istendael: 'Zo'n verhaal kan exemplarisch zijn. Je kan eruit leren: zo was dat, zo ging dat toen. Mijn voorouders waren leurders, mijnwerkers, werklozen, met een zwervend bestaan - helemaal niet het klassieke beeld van de honkvaste Vlaamse boer. Mijn grootouders hebben nog in de Marollen samengehokt, levend van de liefdadigheid, maar hun eerste kind is in Sint-Truiden geboren. Toch zijn hun elf kinderen geen proleten gebleven. Om een of andere reden hadden vijf van hen een bloeiende optiekzaak - een van die zussen heeft nog de brilglazen voor Wilfried Martens geleverd.'
Vanthilt: 'Ik herken er mijn familie in: neringdoeners, schoenmakers, dagloners, mensen met tijdelijke baantjes. Mijn vader schopte het als zoon van een cafébaas in een gat in Limburg bijna tot minister. Dat was toen zeer uitzonderlijk.'
Van Istendael: 'Doordat die kapelaan hem had laten vallen, kon mijn vader de middelbare school niet afmaken. Voor hij voor de christelijke arbeidersbeweging ging werken, had hij echte luizenbaantjes. Met het schrijven van dit boek is mij pas goed duidelijk hoe belangrijk de katholieke arbeidersjeugd tijdens het interbellum was. Het is niet te schatten hoezeer die "kajotters" van kardinaal Cardijn hebben bijgedragen tot de vorming van gewone mensen.'
Vanthilt: 'Mij is het nog altijd een raadsel hoe mijn vader zich zo heeft laten meetrekken in een politieke beweging. Wellicht omdat hij altijd naar vrijheid streefde. Die beweging kon hij volledig naar zijn hand zetten, want er was niks. Hij kon toneelstukjes schrijven, een fanfare en een turnkring oprichten. Voorts had hij een sympathieke vijand, de corrupte burgemeester van Leopoldsburg, met wie hij de spot kon drijven. Hij kreeg het toneel voor zich alleen, met hem als hoofdrolspeler.'
'In Brussel ging hij niet dineren met de partijtop, maar liep hij de kabinetten af om dossiertjes te regelen, over pensioenen of uitkeringen. Tientallen mensen kwamen op zaterdag bij hem op dienstbetoon in café Germinal. Maar ze moesten wel lid worden van de beweging, natuurlijk.'
Van Istendael: 'Regelen deed mijn vader ook, maar op een ander vlak. Vooral na zijn vakbondstijd regelde hij tientallen en tientallen projecten in ontwikkelingslanden. Hij was daar buitengewoon op de penning in. Hij heeft nog een hele correspondentie gevoerd met een franciscaan in India over hoe je de wanden van een waterput kon versterken. Toch kwam hij, vooral in Latijns-Amerika, in de grote wereldpolitiek terecht: de botsing tussen de Amerikanen en het communisme - mijn vader had een hekel aan beide.'
Vanthilt: 'De tegenstellingen waren toen veel groter dan de grijsheid van nu. Dat maakt het boeiend om erover te schrijven. Beide vaders zaten blijkbaar tussen het zwart en het wit van die tijd.'
Van Istendael: 'Ik wil met dit levensverhaal - een echte biografie is het niet - aangeven hoe een tijdvak in elkaar zat: de Koude Oorlog, hoe dat werkte, hoe diep je daarin verknoopt kon raken.'
Vanthilt: 'Ik wilde veel aandacht hebben voor het brede, politieke decor. We hoorden daar dagelijks over aan de keukentafel. Hij heeft er in De Volkswil ook veel over geschreven. Een scheldwoord dat hij voor de CVP wel eens gebruikte, was: fanatieke beddenbakken. Wie scheldt vandaag nog iemand uit voor beddenbak? En dan nog een fanatieke? Die taal, dat decor is nu weg en ook daarom heb ik dat beschreven.'
Van Istendael: 'Mijn vader heeft veel minder geschreven. Brieven wel, soms een artikel, maar van toespraken vond ik meestal notities met alleen trefwoorden terug. Behalve een heel lange toespraak in het Spaans, met allerlei details over zijn ellendige jeugd: ik maakte huiswerk op de naaimachine van mijn moeder, wij aten nooit een heel ei...'
Vanthilt: '...want we hadden maar een halve kip.' (algemeen gelach)Van Istendael: 'Ik wist niet eens dat mijn grootvader een communist was. Ik las het toevallig in een interview met mijn vader in een vakbondsblad. Ik heb de informatie over hem vooral moeten halen uit zulke interviews, uit die ene redevoering en uit het verhaal van zijn enige zus die nog in leven is.'
'Dan slaat de walm je in het gezicht, verschrikkelijk. Ook dat vind ik belangrijk voor jonge mensen nu: dat de zwarte armoede echt niet lang achter ons ligt. Onze welvaart is niet vanzelfsprekend. Verder is mijn vader een kind van vluchtelingen (zijn ouders waren tijdens de Eerste Wereldoorlog naar Engeland gevlucht, red.). Vluchtelingen heten voor ons Ali of Fatima - wel, dat blonde kindje met blauwe ogen was ook een vluchteling.'
Vanthilt: 'Omdat ik een feitelijk verhaal wilde, schrijf ik over mezelf in de derde persoon. Ik omschrijf me als "een koppig maar gezellig kind" (lacht hartelijk). Ik heb dat getoetst aan mijn zoontje van drie. Kijk, hier zie je mij in 1959 (toont een foto uit het boek) en Arthur is precies zo, net een kopie.'
'Eerst begon ik in de tweede persoon te schrijven en sprak ik mijn vader aan. Maar dat klopte niet. Ik was er niet bij toen, dus liep ik in de weg. Daarom begon ik opnieuw, nu in de derde persoon.'
Van Istendael: 'Ik heb ook tientallen bladzijden van de tweede in de derde persoon moeten omzetten. Ook voor de afwisseling. Mijn vaders ellendige jeugd laat ik door die kapelaan vertellen, ook omdat zo iemand meer ziet dan die kleine jongen. De dialogen moesten vooral plausibel zijn. Ik heb bijzonder weinig geromanceerd.'
Vanthilt: 'Nee, dan schrijf je maar een echte roman. Maar dit boek mocht geen familiegeschiedenis worden of over mij gaan, het gaat over hem (Van Istendael knikt).'
Van Istendael: 'Ik weet nu dingen over hem die mij tevoren onbekend waren, door ernaar te spitten en te gaan spreken met oude, hoogbejaarde vrienden hem.'
Vanthilt: 'Ja, heerlijk. Die mensen fleuren daar ook van op. Als je hen aanport, zie je allerlei files in hun brein opengaan.'
Van Istendael: 'Wat ik nu ook beter begrijp en waardeer, is welke onmogelijke opgang hij heeft gemaakt. Hoe visionair hij soms was. Mijn vader had zeer vroeg een scherp inzicht in het afnemende belang van Europa, de opkomst van Azië, de eenwording van de wereld.'
Vanthilt: 'Visionair? Kort voor zijn dood zei mijn vader in een interview dat hij vond dat de jongeren van toen goed wisten wat ze wilden, maar ook dat ze door de consumptiemaatschappij zouden worden binnengehaald. Dat is ook gebeurd. De hele alternatieve denkwereld van toen is nu commercie geworden.'
'Je schrijft zo'n boek niet als er niet eerst ontzag en respect is. Bij het schrijven zag ik dan wat hij in zijn niet zo lange leven allemaal heeft doorworsteld. Dat leert je dat je het leven niet for granted kan nemen. Ik ben nu 52; wat zal ik de rest van mijn dagen doen? Bij de televisie blijven hangen of iets anders? Je merkt uit zo'n leven hoe snel de tijd gaat, dat je zelf je leven moet maken. Als mijn vader niet zo vroeg was gestorven, had hij dit boek zelf kunnen schrijven, zoals hij er ook nooit toe kwam om te beginnen schilderen of columns schrijven.'
Van Istendael: 'Mijn vader heeft veel moeilijke keuzen moeten maken, maar wat hem het hardst viel, was dat hij uit tijdsgebrek zijn dichterschap moest opgegeven. Hij had twee zielen in zijn borst en een daarvan heeft hij moeten smoren, al heeft hij er zich nooit helemaal bij neergelegd. Ik heb een andere keuze gemaakt.'
Vanthilt: 'De politiek vrat mijn vader helemaal op. Hij had amper de tijd om vader te zijn. Nooit heeft hij mij een verhaaltje voorgelezen. Die keuze wilde ik niet maken. Ik heb nu al tien keer zoveel tijd besteed aan mijn zoontjes als hij in zijn hele leven aan mij en mijn zus.'
Van Istendael: 'Ik heb me helemaal uitgepuberd tegen hem. Ik wist feilloos hoe ik hem pijn kon doen: door zijn godsdienst op te geven. De eerste klap kwam op een dinsdagnamiddag tijdens de godsdienstles in de derde Latijnse. Maar ik bewonder het hoe mijn vader zich daar overheen zette. We konden uitstekend met elkaar opschieten. Het maakte hem blij, trots en ontroerde hem dat ik gedichten begon te schrijven, al oordeelde hij genadeloos over de kwaliteit ervan.'
Vanthilt: 'Ik heb dat conflict nooit moeten aangaan - ik was vijftien toen mijn vader stierf en hij had op geen beter moment kunnen sterven. Ook door mijn opvoeding was ik toen al helemaal klaar voor het leven. Even later was ik al dj in een bar in Scherpenheuvel. Dat had ik van pa nooit gemogen. Ik voelde: mm, er is meer dan alleen dit dorp. Er is ook nog: Brussel! En de wereld daarbuiten.'
'Je moet het zeggen zoals het is: het socialisme heeft zijn arbeiders, zijn VTM-publiek verloren. Die stemmen nu onder meer Vlaams Belang. De SP.A is zo'n links-culturele middenpartij geworden. Bestaan die arbeiders van vroeger nog wel?'
Van Istendael: 'Er bestaat nog een proletariaat. Maar het heeft geen stemrecht: vluchtelingen, asielzoekers... Als je Wallonië en de arme wijken van Brussel kent, begrijp je waarom de Parti Socialiste bij het oude socialisme blijft: daar valt nog heel wat te verdedigen.'
'Natuurlijk sta ik nog altijd achter de vakbondsidealen van mijn vader. Als kleine zelfstandige heb ik er niets mee te maken, maar het irriteert me mateloos als iemand domweg op de vakbond begint in te hakken. Toen ik in Leuven ging studeren, zag ik hoe de maoïsten de toenmalige vakbondsleiders in een blaadje met een varkenskop afbeeldden. Wie denk je wel dat je bent, dacht ik, dat jullie het menen beter te weten? Jullie gieten gewoon wat grofheid en marxistische saus over de kleinzielige, kleinburgerlijke kritiek op "'t syndicaat" die jullie thuis hebben gehoord. Daar wilde ik nooit aan meedoen. Ze zijn sindsdien wel sterk geëvolueerd - naar mijn standpunt.'
Vanthilt: 'Toen ik aan de VUB ging studeren, kon klein links mij ook maar heel korte tijd boeien. Waarover hadden zij het toch in godsnaam met dat geloof in de revolutie? Daar werd ik bevestigd in wat ik al van mijn vader had geleerd: het vrij onderzoek. Als ik 's morgens opsta met een mening en daar 's middags aanvullende informatie over krijg, zal ik mijn mening 's namiddags al herzien.'
Verberg tekst