De ondergang van de familie Boslowits, het debuut van Gerard Kornelis van het Reve, heeft lange tijd in de schaduw gestaan van zijn andere werk, maar het is een van de meest weerloze en weemoedige verhalen die er over de oorlog zijn geschreven.
Het verhaal is een hartverscheurend voorbeeld van de kunst van het zwijgen: een Joods gezin wordt vervolgd en weggevoerd, maar Reve vertelt het op ondramatische, haast vederlichte wijze - waardoor het nóg harder aankomt.
In december 1946 verscheen De ondergang van de familie Boslowits in het literaire tijdschrift Criterium onder de schuilnaam Simon van het Reve, waaronder in 1947 ook de roman De avonden werd gepubliceerd. In 1950 werd het verhaal door De Bezige Bij als afzonderlijk boekje uitgegeven en Geert van Oorschot gaf het daarna jarenlang uit samen met Werther Nieland.
Reve was bij de verschijning van zijn literaire debuut leerling-journalist bij Het Parool en nog niet 'wereldberoemd in Noord- en Zuid-Holland'. Het verhaal werd niet veel opgemerkt, maar wel geprezen. Zelfs zijn geleerde broer Karel, die niet scheutig was met lof, vond het mooi. Hij zei: 'Die familie Boslowits, dat is gewoon alles zoals het is.'
De werkelijke naam van de met de Van het Reves bevriende familie was Bobrownitski. De vader, die in het verhaal 'oom Hans' wordt genoemd, heette Alphons en was textielhandelaar. Hij was gehandicapt, had een vrouw, 'tante Jaanne', en twee zonen, Hans en Otto, van wie de laatste achterlijk was.
'Hij liep voorovergebogen, had uitzonderlijk hoge schoenen aan, die met de punten naar elkaar toewezen, droeg een plusfour als zijn broer en het gezicht, vreemd geplooid, met verschillende ogen, zweette zo, dat er haren van zijn kleurloze pruik op zijn voorhoofd plakten.'
Het Joodse gezin zou de oorlog niet overleven. Moeder en zonen werden afgevoerd, de achterlijke Otto vanuit een tehuis. De vader werd niet meegenomen door de Amsterdamse politie die de familie kwam halen, vanwege zijn handicap en een bijbehorende doktersverklaring. Oom Hans wordt in een ziekenhuis opgenomen, moet daarna onderduiken en pleegt zelfmoord.
Reve vertelt het verhaal bijna afstandelijk. Hij suggereert en roept op, in glasheldere stijl, maar benoemt het drama nergens - en dat heeft een daverend effect. Andreas Burnier schreef: 'Ook de Duitse gewelddadigheid wordt in feite alleen maar aangeduid, niet of nauwelijks beschreven, en daardoor wordt zij des te meer onheilspellend en sinister.'
Zo wordt de Holocaust haast terloops geïntroduceerd. 'Hans heeft een brief gestuurd naar een tante in Berlijn', zei tante Jaanne, 'al een tijd geleden. Hij is nu teruggekomen, onbestelbaar. Vertrokken met onbekende bestemming, stond er op.'
Aanvankelijk is de jonge held, Simon, nog gefascineerd door de inval van de Duitsers. 'Ik hoopte vurig, dat de geruchten, die door de buurt vlogen, alle juist waren. 'Echt in oorlog, prachtig', zei ik zacht voor mezelf.'
Maar de spanning en sensatie die de puberjongen voelt, wijken al snel voor verbijstering en angst. De dreiging wordt steeds heviger, al blijft die op tintelend ironische wijze verwoord. Als 'De Invalide', het ouderentehuis, wordt leeggehaald, roept een 92-jarige: 'Ze dragen me op handen.'
Als oom Hans niet kan onderduiken bij vrienden maakt hij, eenzaam en alleen, een einde aan zijn leven. 'De vriend, die hem uit het ziekenhuis had gehaald en de man, die de kamer had afgestaan, droegen samen 's nachts het lijk de trap af en lieten het dicht bij huis, aan een touw, zonder geplas in de gracht zakken, waar het terstond zonk, zo is het mij verteld.'
Een verpleegster merkt op dat oom Hans toch nog geld genoeg had om te leven. En dan luidt de slotzin: 'Dus dat is de reden niet geweest.'
De reden wordt niet verteld, maar explodeert in je hoofd na het laatste woord. De Duitsers besloten niet alleen die ongelukkige familie Boslowits naar de ondergang te voeren, maar álle Joden.
Maar het woord 'Jood' komt in het hele verhaal niet voor.
Verberg tekst