Het begint meteen goed in de roman In de omhelzing van de rivier van Gianfranco Calligarich (1947): 'Oké. Misschien toch handig om eerst te vertellen waarom ik aan dit verhaal moest terugdenken.' Waarna de verteller met droog-ironische distantie in enkele pagina's een plaats, een tijd, een handeling schetst. Precies zoals dat gebeurde in het debuut van de Italiaanse schrijver uit 1970, twee jaar geleden vertaald als De laatste zomer in de stad, over een mislukte liefde in een rafelig Rome. Wat een ontdekking, vonden de Nederlandse pers en lezers. De nu vertaalde roman speelt zich af tegen hetzelfde decor, maar is een half leven later geschreven en verschenen in 2011.
De hele opzet van het boek doet denken aan De laatste zomer in de stad: een man blikt zoveel jaar later, vanaf een veraf gelegen kust - aan de Rivièra, in dit geval - terug op een ongelukkige liefdesgeschiedenis in de Hoofdstad, zoals Rome hier consequent heet. Als toeschouwer, dit keer, in een kro…Lees verder
Het begint meteen goed in de roman In de omhelzing van de rivier van Gianfranco Calligarich (1947): 'Oké. Misschien toch handig om eerst te vertellen waarom ik aan dit verhaal moest terugdenken.' Waarna de verteller met droog-ironische distantie in enkele pagina's een plaats, een tijd, een handeling schetst. Precies zoals dat gebeurde in het debuut van de Italiaanse schrijver uit 1970, twee jaar geleden vertaald als De laatste zomer in de stad, over een mislukte liefde in een rafelig Rome. Wat een ontdekking, vonden de Nederlandse pers en lezers. De nu vertaalde roman speelt zich af tegen hetzelfde decor, maar is een half leven later geschreven en verschenen in 2011.
De hele opzet van het boek doet denken aan De laatste zomer in de stad: een man blikt zoveel jaar later, vanaf een veraf gelegen kust - aan de Rivièra, in dit geval - terug op een ongelukkige liefdesgeschiedenis in de Hoofdstad, zoals Rome hier consequent heet. Als toeschouwer, dit keer, in een kroeg genaamd De Hervonden Tijd (ook in zijn debuut was Calligarich al schatplichtig aan Proust), verscholen in de steegjes rond het weidse Piazza Navona. Een zwijgzame dertiger van het formaat kleerkast ontmoet daar een raadselachtige vrouw naar wie je 'onmogelijk kon kijken zonder onmiddellijk te snappen dat het hoogst haalbare wat je van haar kon krijgen de speld was die ze dwars door je heen zou prikken voordat ze je bijplaatste in haar toch al overvolle verzamelaarsvitrine'. De verteller laat er geen twijfel over bestaan: dit gaat gierend uit de hand lopen.
Vermakelijk wordt het zeker, met Calligarich' talent voor komische kenschetsen en absurde plotwendingen. Maar de spontaniteit en geestdrift die zijn debuut zo aanstekelijk maakten, zijn in deze roman ver te zoeken. De compositie is wat gekunsteld; er wordt veelzeggend vooruit- en teruggewezen, telkens dienen zich nieuwe 'spelers' aan die de zaken nóg verder compliceren. De verteller verdient zijn boterham met kaartspelen in het casino en voor elke ontwikkeling in het verhaal heeft hij een passende pokermetafoor paraat.
Soms werkt dat best aardig, zoals wanneer hij in de eerste alinea, met een knipoog naar Tolstoj, stelt 'dat - in het leven zowel als aan die hopeloos groene tafels - alle overwinningen op elkaar lijken, terwijl de nederlagen allemaal anders zijn. Dus als het dan echt moet, zijn alleen de nederlagen de moeite waard om aan terug te denken.' Maar als na tweehonderd pagina's alle fiches eindelijk zijn ingezet en de laatste kaart op tafel komt, overheerst vooral de opluchting dat het klaar is.
De verteller houdt er sowieso een merkwaardig taaltje op na. Elk personage, elke stad en elk dier krijgt een eigen bijnaam, van 'de Ligurische Regiohoofdstad' tot 'mijn Geblokkeerde Partner'. Het moet een flinke klus zijn geweest voor vertaler Manon Smits. Er zitten mooie vondsten bij: een doodskist is 'een houten jas', geld is 'wat-ertoe-doet', in het casino staan 'de tafels van mijn levensonderhoud'. Door de consequentie went het ook, dat taaltje; op den duur verliezen de vaste formules hun potsierlijkheid, zijn het gewoon woorden om dingen mee aan te duiden. De steeds grilliger interpunctie, waarvan de verteller suggereert dat die zijn verstoorde hartritme volgt, is moeilijker te dulden: 'Dat is iets wat. Bij je opkomt als je naar de zee kijkt.'
Calligarich wekt de indruk dat hij iets te veel ideetjes in één boek heeft willen stoppen. Hij schetst niet alleen het bliksemhuwelijk tussen twee getroebleerde mensen, maar ook de voorgeschiedenis van alle kapers op de kust. Wil niet alleen een beeld geven van Rome in het revolutiejaar '68, maar ook van burgerlijk Zwitserland, 'Swinging London' en rommelig Barcelona. Laat de verteller keer op keer herhalen dat hij sommige details uit het verhaal pas jaren later te weten kwam, en hoe dan precies.
Gelukkig blijft er ook veel om van te genieten, vooral als Calligarich over Rome schrijft - de stad die hij ook in zijn debuut al zo heerlijk typeerde. De eeuwenoude wijk rond Piazza Navona, eind jaren zestig nog niet overgenomen door toeristen, beschrijft hij als een vochtig, afgezonderd eiland: voor tweederde besloten binnen een bocht van de Tiber, enkel via bruggen verbonden met de rest van de stad. Het was een 'schuilplaats voor verbannen kosmopolieten - bohemiens, journalisten en dat soort volk - die voortgestuwd door het getij van hun bestaan samenstroomden in de drankgelegenheden weggedoken in de steegjes, allemaal verenigd door een soort algemeen, collectief besef. Dat ze waren aangemeerd bij een laatste toevluchtsoord waar de mens het beste had gebouwd wat in zijn vermogen lag, maar dat er daardoor nog niet van werd gevrijwaard om vroeg of laat te worden zoals de omliggende wereld aan de overkant van de bruggen. Een plek als alle andere.'
***
Uit het Italiaans vertaald door Manon Smits. Wereldbibliotheek; 224 pagina's; € 22,99.
Verberg tekst