Het zevende deel in de romanreeks 'De grote eeuw' van de Zweedse schrijver Jan Guillou heet simpelweg '1968'. We zijn met de nazaten van Noorse visserszonen Lauritzen in het iconische jaar beland, het jaar van de studentenopstand in Parijs en de demonstraties tegen de oorlog in Vietnam. Toch rakelt de schrijver niet die bekende feiten op, maar focust op ietwat vergeten gebeurtenissen. Historische romans moeten een tijdperk beschrijven 'zoals het toen was' zonder de kennis die we er achteraf van hebben, vindt Guillou. Dat is niet eenvoudig, maar de schrijver houdt zich vastberaden aan zijn uitgangspunt, wat de geloofwaardigheid alleen maar ten goede komt.
Feit is dat Guillou de woelige jaren zestig zelf heeft meegemaakt. Hij kan er dus van binnenuit over berichten. Meer nog, hij behoorde tot de linkse Clarté-beweging, een socialistische studentenorganisatie die in de jaren zeventig openlijk geaffilieerd was met de maoïstische communistische partij van Zweden. En hoewel de schrijver zich vandaag niet langer maoïst of communist noemt, beschrijft hij zichzelf nog steeds als 'linkser dan links'.
In de roman geeft Guillou blijk van een bijzondere kennis van de vele facties en splintergroepjes binnen de linkse beweging, die hij beschrijft met open blik, met oog voor de soms merkwaardige bekrompenheid, maar ook voor het onmiskenbare idealisme. Zo treffen we hoofdfiguur Eric Letang op een bepaald moment bij een 'examen' met leden van de NBF, het Nationaal Bevrijdingsfront voor Vietnam. Hij moet zijn klassenachtergrond uit de doeken doen. Als blijkt dat hij uit de hogere klasse komt, verstrakken de gezichten. Erics ironische opmerking 'dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn in de keuze van je ouders', valt zo verkeerd dat het onderhoud abrupt wordt beëindigd, zij het niet zonder de verplichte aankoop van een basiscursus maoïsme. Dergelijke staaltjes van bekrompenheid, die de schrijver wegzet met een flinke dosis ironie, komen in het boek wel vaker voor.
Natuurlijk moet een boek over de jaren zestig ook spreken over de grote historische gebeurtenissen van toen. De protesten tegen de oorlog in Vietnam en het VS-imperialisme, die in Zweden de linkse beweging beroeren, vormen een algemeen decor. In meer intieme kring wordt de vraag al gesteld waarop de strijd zich 'na Vietnam' moet focussen. Palestina? De bevrijdingsoorlogen in het Zuiden?
Via een geliefde komt Eric in Praag terecht. De kameraden daar geloven dat het 'socialisme met een menselijk gelaat' van Dubček zal overwinnen, en zijn hoogst verbaasd als de SovjetUnie het land toch binnenvalt. Ook krijgt Eric als juridisch medewerker bij een advocatenkantoor te maken met het Neurosedyne-proces rond een geneesmiddel tegen zwangerschapsmisselijkheid (bij ons bekend als Softenon) dat leidt tot de geboorte van zwaar misvormde kinderen. Voor het eerst in de geschiedenis dagen burgers een commercieel bedrijf voor de rechtbank, al gelooft lang niet iedereen dat het proces ook kan worden gewonnen. Dankzij Guillou's grondige research lezen de vele bladzijden over het Neurosedyne-proces als een meeslepend tijdsdocument.
Guillou vat de tijdgeest meesterlijk. Zo brengt hij terloops in herinnering dat het woord 'neger' in de late jaren zestig voor het eerst als denigrerend wordt bestempeld. En hij toont de twee zwarte atleten die op Olympische Spelen in Mexico tijdens de medaille-uitreiking een gehandschoende vuist in de lucht steken en het hoofd buigen als teken van Black Power. Ook seksisme en feminisme komen aan bod als Guillou een ongetrouwde vrouw opvoert die wordt ontslagen omdat ze zwanger is. Diverse soorten onrechtvaardigheid in herinnering brengend, toont Guillou impliciet dat er reden genoeg was om te protesteren.
De sfeer in de commune waar Eric in de weekeinden een kamer betrekt, wordt licht ironisch neergezet. De kinderen 'lopen als wilden rond de tafel, besmeurd met vingerverf', de volwassenen discussiëren avond na avond over de revolutionaire strijd. Voedsel- en afwasteams bestieren het hele gebeuren, alles is kollektief georganiseerd. Over de vraag of er een televisie moet worden aangeschaft, worden ellenlange gesprekken gevoerd. Zelfs de auto waarmee een lid van de commune rijdt (liefst een Renault R4, desnoods een Citroën 2CV, maar zeker geen Volvo) wordt gezamenlijk beoordeeld, net als het werk dat iemand heeft en ten dienste van wie.
Herhaaldelijk ontmoet Eric kameraden die vrezen voor de geheime politie, iets wat hij zelf afdoet als paranoia. Maar het thema is voor de schrijver wel degelijk relevant en hoogstpersoonlijk bovendien. Begin jaren zeventig publiceerde Guillou als journalist een artikel waarin hij aantoonde dat er binnen de Zweedse veiligheidsdienst een geheime organisatie bestond die linkse burgers - ook politici - bespioneerde. De publicatie leverde hem tot zijn eigen consternatie - dit was Zweden, dit was 1973 - een gevangenisstraf van tien maanden op, die hij uitzat in de zwaarst bewaakte gevangenis van Zweden. Het was daar dat hij naar eigen zeggen ontwaakte uit de droom een geniale, ongelezen schrijver te willen zijn, iets wat ook hoofdpersoon Eric lange tijd nastreeft.
Net die 'bekering' heeft 'De grote eeuw' en het autobiografische '1968' mogelijk gemaakt, een roman waarin de schrijver zich andermaal een rasverteller toont, zij het zonder grote stilistische ambities.
Vert. Bart Kraamer Prometheus; 351 blz. € 19,99.
oordeel
Meeslepend relaas, maar zonder stilistische ambities.
Verberg tekst