Boek

Zingen in het donker : brieven uit de hongerwinter

Zingen in het donker : brieven uit de hongerwinter
×
Zingen in het donker : brieven uit de hongerwinter Zingen in het donker : brieven uit de hongerwinter
Boek

Zingen in het donker : brieven uit de hongerwinter

Nederlands
2025
Volwassenen
De schrijver Nescio en zijn vrouw wonen tijdens de bezetting in een bovenhuis in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Vanaf oktober 1944 stagneert de aanvoer van voedsel en worden gas en licht afgesloten. Ze trekken zich terug in de keuken en zitten ’s avonds in het donker bij het fornuis te praten en liedjes te zingen. Ze doen hun best om de moed erin te houden. De brieven die Grönloh tijdens de hon…
De schrijver Nescio en zijn vrouw wonen tijdens de bezetting in een bovenhuis in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Vanaf oktober 1944 stagneert de aanvoer van voedsel en worden gas en licht afgesloten. Ze trekken zich terug in de keuken en zitten ’s avonds in het donker bij het fornuis te praten en liedjes te zingen. Ze doen hun best om de moed erin te houden.

De brieven die Grönloh tijdens de hongerwinter schreef aan zijn beide dochters in Groningen en hun gezinnen gaan over het eigen wel en wee, en over het dagelijks leven: de voedselbonnen, de rijen voor de winkels, de gaarkeuken, de bomenkap, de kou, de honger. De familie in Groningen spant zich in om voedsel en andere levensbehoeften te sturen. Toch moet de 62-jarige Grönloh met de fiets op jacht naar voedsel en brandstof. Hij doet verslag van alles wat hij ziet en hoort en ondervindt, en wel op het scherp van de snede: ‘Soms heb ik ’t gevoel dat ik een dagboek schrijf, dat plotseling af zal breken. Zoo vinden ze dagboeken van omgekomen poolvaarders.’

De 55 brieven getuigen in vrijwel elke zin van de onmiskenbare eigen stijl van Nescio en zijn unieke observatievermogen: ‘Bewaar dezen brief, dan kun je misschien later nog eens nagaan hoe een Amsterdammer was en leefde in December 1944.’
Persoononderwerp Nescio
Titel Zingen in het donker : brieven uit de hongerwinter
Auteur Nescio
Redacteur Lieneke Frerichs
Taal Nederlands
Uitgever Amsterdam: Uitgeverij Van Oorschot, 2025
214 p. : ill.
ISBN 9789028251243

Trouw

Nescio hield de moed erin, oorlog of niet
Rob Schouten - 22 maart 2025

De meerderheid van de Nederlandse bevolking zat de Tweede Wereldoorlog ook maar gewoon uit, zo goed en zo kwaad als het ging. Maar tot de literatuur lijkt dat besef nog niet echt doorgedrongen, daar wemelt het nog van de helden en slachtoffers, onderduikers en verraders. Zelfs dagboeken, voor zover we die kennen, getuigen maar mondjesmaat van het minder sensationele dagelijks leven. Als het om WO II gaat, staat nog altijd het drama voorop.

Zo niet in de brieven van Nescio, de grote schrijver van de kleine woorden. Hij schreef ze aan zijn dochters Nelly en Bob tijdens de Hongerwinter van 1944-1945. Die aan Nelly zijn verloren gegaan, maar de 55 brieven aan Bob vullen een nieuwe uitgave: Zingen in het donker, bezorgd door Nescio-kenner Lieneke Frerichs.

Nescio, pseudoniem van Frits Grönloh, en zijn vrouw Ossi (eigenlijk Aagje) woonden in Amsterdam-Oost. Bob was uitgevlogen naar Groningen, en Nelly naar Eindhoven. Die plaatsen waren eind 1944 voor Amsterdammers fysiek onbereikbaar geworden, vandaar de intensieve correspondentie.

De brieven geven een uniek kijkje in het dagelijks leven van een gemiddelde Amsterdammer in de Hongerwinter. De zorgen om aan levensmiddelen te komen, het chagrijn om de verloedering van de stad, maar vooral ook de angst om geïsoleerd te raken.

In haast elke brief maakt Nescio zich zorgen of zijn vorige brief wel is aangekomen. Zo nu en dan werden er ook over en weer goederen toegestuurd, meestal bezorgd met de pakketboot van Lemmer die niet al te regelmatig op en neer voer. Ook dat was een voortdurend onderwerp voor bezorgde bespiegelingen.

Nescio (1882-1961), die al zijn literaire werk in zijn jonge jaren schreef en in de Tweede Wereldoorlog praktisch gezien een schrijver in ruste was, had geen enkel literair oogmerk met zijn epistels. Al herken je bijvoorbeeld in zijn stijl, en vooral in zijn soms zeer eigenzinnige spelling ('Miepter' voor Miep haar) en taalgrapjes ('randzoenen'), wel de auteur van De uitvreter en Titaantjes.

Hij schreef echter niet over kunstenaarschap of hogere zaken, maar over de manier waarop ze in Amsterdam probeerden te overleven: 'Ik vind het heelemaal niet vernederend mij met levensmiddelen te occupeeren, er is iets onliterairs in deze verbeten strijd om het leven dat me wel bevalt', schrijft hij op zeker moment aan zijn dochter. En dat proef je voortdurend: het gewone leven, dat in deze omstandigheden heel ongewoon was, was wel aan hem besteed.

Nescio was geen politiek geëngageerd man. Wel anti-Duits, maar geen verzetsheld. Een huisvader, bezorgd om zijn kinderen, iemand die het fijn vond om in de natuur te wandelen en vooral te fietsen, maar ook om gezellig met zijn vrouw in de huiskamer of keuken te zitten.

De titel van deze bloemlezing Zingen in het donker, ontleend aan de gewoonte van de familie Grönloh om met Sinterklaas en kerst maar ook daarbuiten zo nu en dan in het verduisterde Amsterdam gewoon te blijven zingen, spreekt wat dat aangaat boekdelen.

In de eerste brieven, die in augustus 1944 beginnen, valt op dat hij voortdurend naar Abcoude of Schellingwoude fietst, net zoals de hoofdpersonen in zijn boeken. Er viel ondanks alle oorlogsgeweld nog van alles te genieten: van de natuur, maar ook van 'lekkere puntbroodjes' die hij onderweg wist te bemachtigen.

Nescio komt naar voren als een opgewekte, positieve man die er het beste van hoopt en zijn dochter(s) bemoedigend toespreekt. En dat blijft de hele briefwisseling zo, ook als Amsterdam en de Randstad langzaam naar de afgrond glijden en er geen sprake meer is van idyllische fietstochten en natuurgenot.

Dat is wat je het meeste bijblijft uit deze brieven: Nescio houdt de moed erin. Ook als de Amsterdammers naar de gaarkeuken moeten, en bomen en houtblokjes uit de tramrails rooien om aan brandhout te komen. Ook als de Euterpestraat wordt gebombardeerd en de laatste Joden, onder wie Nescio's schoonzoon Louis Boas, naar Westerbork worden getransporteerd.

Op een van zijn voedselexpedities, als hij op een stille, zonnige dag langs het Oosterdok wandelt, schrijft hij: 'Ik voelde me met vacantie op reis, lang geleden. Zoo moet men zich ook eens voelen even, anders kun je niet bestaan.'

Censuur

Bezorger Lieneke Frerichs vraagt zich in haar inleiding af of het lot van de Joden destijds wel tot Nescio is doorgedrongen. Hij heeft het er vrijwel niet over, naar zij vermoedt omdat Nescio bang was dat zijn brieven niet door een mogelijke censuur zouden komen.

Dat geloof ik eerlijk gezegd niet. Ik denk dat Nescio er, afgezien van zijn bekommernis om enkele bevriende Joden en zijn schoonzoon, niet echt mee bezig was. Hij had beslist geen neus voor de grootste ellende van de oorlog, en juist dat geeft deze correspondentie haar bijzondere karakter.

Ook over andere gebeurtenissen laat hij zich niet erg dramatisch uit: de treinstaking, die uiteindelijk de aanleiding voor de Hongerwinter zou worden omdat de Duitsers voor straf de Randstad isoleerden. Of het bombardement op de Euterpestraat.

Het zat gewoon niet in zijn aard om zich al te zeer op te winden. Dat is op zich merkwaardig, want hij was juist met werken opgehouden vanwege te grote nervositeit. Maar daar had hij op kantoor kennelijk meer last van dan midden in het oorlogsgebied: 'Mij bevalt dat indianenleven eigenlijk wel, ik slaap er heerlijk van, van half tien tot zes, zeven uur weet ik van dag noch nacht. Als je maar wist dat we allemaal door kwamen.'

Op een bepaalde manier is Nescio's veelal welgemoede stemming (en die van zijn vrouw, die zo nu en dan aan de brieven bijdraagt) in zulke donkere dagen opmerkelijk. Hij maakt zich meer zorgen over de gerooide bomen dan over de verhongerende mensen. Het heeft iets wereldvreemds, maar het laat ook zien dat zelfs oorlog op z'n ergst een dagelijks, huiselijk leven niet uitsluit.

Op zondagmiddag 17 december 1944 schrijft hij: 'Hoe de stemming is in Amsterdam? Voor zoover ik er persoonlijk iets van merk: rustig, maar grimmig en vol galgenhumor, gijntjes op 't broodrantsoen, de aardappelen en dat we zoo dik worden.'

Het woord 'nazi' of 'mof' valt in deze briefwisseling niet, de naam van Hitler of een van zijn trawanten evenmin. Hier schrijft een man die alleen maar bezig is er het beste van te maken, zoals, naar we inmiddels weten, de meeste Nederlanders.