President Truman noemde haar de beste reporter van zijn tijd. George Bernard Shaw schreef dat zij de pen even goed hanteerde als hij, en veel scherper. Ze had een zoon met de beroemde schrijver H.G. Wells, was bevriend met Virginia Woolf en schreef uitstekende non-fictie over de Neurenberg-processen. Ze was een feministe, een strijdster tegen fascisme en onrecht. Ze was, zo zei ze, 'verliefd op de mensheid', en haar romans getuigden van die liefde. Toch zullen hier te lande maar weinig belletjes rinkelen bij de naam Rebecca West. Zelfs een vrouw die bij leven larger than life was, valt tussen de mazen van de literatuurgeschiedenis als haar werk niet vertaald wordt.
Daar kan verandering in komen, nu een heuse autobiografische trilogie in de steigers staat. Het eerste vertaalde deel doet alvast verlangen naar meer. West - geboren Cicely Fairfield (1892-1983) - baseerde De Familie Aubrey op haar eigen kindertijd in een chaotisch gezin. Het nomadenbestaan met…Lees verder
President Truman noemde haar de beste reporter van zijn tijd. George Bernard Shaw schreef dat zij de pen even goed hanteerde als hij, en veel scherper. Ze had een zoon met de beroemde schrijver H.G. Wells, was bevriend met Virginia Woolf en schreef uitstekende non-fictie over de Neurenberg-processen. Ze was een feministe, een strijdster tegen fascisme en onrecht. Ze was, zo zei ze, 'verliefd op de mensheid', en haar romans getuigden van die liefde. Toch zullen hier te lande maar weinig belletjes rinkelen bij de naam Rebecca West. Zelfs een vrouw die bij leven larger than life was, valt tussen de mazen van de literatuurgeschiedenis als haar werk niet vertaald wordt.
Daar kan verandering in komen, nu een heuse autobiografische trilogie in de steigers staat. Het eerste vertaalde deel doet alvast verlangen naar meer. West - geboren Cicely Fairfield (1892-1983) - baseerde De Familie Aubrey op haar eigen kindertijd in een chaotisch gezin. Het nomadenbestaan met een onbetrouwbare maar geliefde vader was een voedingsbodem voor Wests latere creativiteit, maar dat hij zijn gezin in de steek liet om nooit terug te komen was een litteken dat niet vervaagde. De familie Aubrey kijkt op die beslissende periode terug met mildheid en een weemoedige joie de vivre.
We zien het Engeland anno 1900 door de ogen van de kleine Rose. Alhoewel, 'klein' - niets is klein of onbetekenend aan de vroegrijpe dochter van Clare en Piers Aubrey. Met een liefde die niets spaart, beschrijft ze haar moeder, een voormalige pianiste die haar carrière opgaf om de rusteloze journalist Piers te trouwen. Het huwelijk en de bijbehorende zorgen maken Clare 'dun en woest', haar vrouwelijke charmes zijn zo versleten als het bontjasje waarin ze al jaren rondloopt. Verblind door liefde voor haar gokkende, flierefluitende man - 'mama keek naar hem zoals mensen naar vuurwerk kijken' - probeert ze de werkelijkheid en de schuldeisers op afstand en haar gezin bij elkaar te houden. Rose is te verstandig om haar moeders alles-komt-goed-sprookje te geloven: 'Vertrouwen deed ik haar niet. Ik hield van haar. Ik zag ook dat ze in de valstrik van de volwassenheid was gelopen, dat ze op de grond lag, zich probeerde te bevrijden en geen kant op kon.'
Feminisme hangt in die vroege twintigste eeuw in de lucht, zelfs in de lucht van kinderkamers. Dus zijn Rose en haar zussen Mary en Cordelia vast van plan om niét te eindigen als hun moeder. Mary en Rose gaan een pianistencarrière tegemoet, dat is het plan. Ondertussen is het de ongetalenteerde Cordelia die 'met buitenissige en misplaatste nijverheid' viool speelt en daar dankzij haar bekoorlijke figuurtje succes mee oogst. Ontsnappen wil Cordelia, aan het bohémiengezin in de slonzige kleren, aan haar rare zussen, aan haar blutte vader. Woonde ze maar in een villawijk, met een papa die netjes om zes uur thuis komt. Maar veel kans daarop is er niet, want het gezin trekt vooral andere excentriekelingen aan: de zus van een moordenares, een tante die gepest wordt door klopgeesten, een nichtje dat stottert.
Tussen deze gezinsepisodes en de levendige karaktertekeningen neemt West de tijdsgeest op de korrel. Ze noemt die vooroorlogse jaren 'het bruine tijdperk': alles is bruin in Londen, van het houtwerk en de interieurs tot de luchtvervuiling en 'het melasse van gedimde gaslampen'. Glamoureuzer zijn de eerste auto's - zolang ze niet ontploffen - en de banketbakkers als verzamelplaats voor kwetterende dames met hoeden zo groot als karrenwielen, 'waarbij hun onveranderlijk pronte boezem over borden vol minieme sandwiches en over glaasjes port en madera hing'.
West maakt haar punt, of haar punten - dat getalenteerde vrouwen beter verdienen dan opgesloten te worden in een huwelijk, dat liefde je kan beroven van gezond verstand, dat zelfs waardeloze vaders fijne mensen kunnen zijn in andere opzichten, dat kinderliefde onvoorwaardelijk is en kinderen eigenlijk volwassenen zijn 'in een vernederende vermomming' - en verder biedt ze heerlijk ouderwets leesplezier.
De familie Aubrey loopt over van charme, het is als een warm bad waar je in wil blijven liggen, een teletijdmachine die je naar een bohémien-huishouden anno 1900 flitst. Dat West verliefd is op de mensheid, voél je. Dat ze de panache heeft van een grande dame van de letteren ook. Laat haar naam dus klinken als een klok, en op naar de twee volgende delen van de trilogie.
Vertaald door Anke ten Doeschate & René van Veen, Signatuur, 608 blz., 25,99 €.
Oorspr. titel: The fountain overflows.
Verberg tekst