Boek der vragen
Blauw slik
Blauw slik
Nederlands
2013
Volwassenen
'Veel dichters hebben nauwelijks nog oog voor de constructie van een dichtbundel. Niet zo Stefaan van den Bremt. De manier waarop hij zijn bundel opbouwt, vertelt haast evenveel als wat in elk gedicht afzonderlijk te lezen staat.' Dit schreef poëzierecensent Luuk Gruwez in De Standaard over de vorige bundel van Stefaan van den Bremt, Voegwerk. En hij besloot zijn recensie met: 'Karakteristiek voor…
Meer
'Veel dichters hebben nauwelijks nog oog voor de constructie van een dichtbundel. Niet zo Stefaan van den Bremt. De manier waarop hij zijn bundel opbouwt, vertelt haast evenveel als wat in elk gedicht afzonderlijk te lezen staat.' Dit schreef poëzierecensent Luuk Gruwez in De Standaard over de vorige bundel van Stefaan van den Bremt, Voegwerk. En hij besloot zijn recensie met: 'Karakteristiek voor deze verzen is de wil om alles samenhang en orde te verschaffen. De dichter is een metselaar, meer bepaald een voeger. Zijn voegwerk moet ervoor zorgen dat de dingen een onderlinge verbondenheid krijgen. Dit is de absolute voorwaarde voor hun verdere bestaan. Maar het leven is te groot; het groeit de dichter boven het hoofd.'
Deze regels zijn zeker ook van toepassing op deze nieuwe bundel met de bevreemdende titel Blauw slik. Zoals alle goede dingen bestaat hij uit drie: een eerste deel met twaalf gedichten varieert het motief 'staan'; een langer middendeel van zesentwintig gedichten volgt - Gezelle en zijn Tijdkrans achterna - de gang van het jaar, waarna een reeks van nog eens twaalf gedichten uitnodigt om te 'gaan', zij het onder een paradoxaal gesternte, dat van de Spaanse dichter Antonio Machado: 'Ga maar er is geen weg'.
Een zomers bezoek aan de jachthaven van het plaatsje Pauillac in de Gironde confronteerde de dichter met een wel zeer aardse werkelijkheid: het blauw van de zuiderse hemel dat zich had ingegraven in het slib waarin bij laagtij elke drang naar varen vast moest lopen. Op het eerste gezicht een visioen van onmacht. Bij nader inzien een utopische belofte van verzoening tussen hemel en aarde.
Stefaan van den Bremt (1941) is naast dichter ook essayist en een van onze beste poëzievertalers.
Minder
Details
Genre
Gedichten
Titel
Blauw slik
Auteur
Stefaan van den Bremt
Taal
Nederlands
Uitgever
Haarlem: In de Knipscheer, 2013
60 p.
60 p.
ISBN
9789062658435
Besprekingen
Leeswolf
Stefaan van den Bremt blijft bouwen aan zijn dichterlijk oeuvre. Daarbij verschoof de aandacht van…
Stefaan van den Bremt blijft bouwen aan zijn dichterlijk oeuvre. Daarbij verschoof de aandacht van een expliciet geëngageerde thematiek naar een duidelijker esthetischer opvatting van de literatuur. Die ’wending’ verliep geleidelijk, maar droeg wel bij tot een verdieping van zijn oeuvre. Tegelijk werd ook de waardering voor zijn poëzie steeds breder.
Met Blauw slik voegt de dichter weer een waardevolle steen toe aan zijn dichterlijk gebouw. Eens te meer blijkt de zin voor constructie uit de opbouw van de bundel, die is samengesteld uit drie samenhangende (haast mathematisch berekende) reeksen. Op het eerste gezicht wordt de samenhang bepaald door de tegenstelling tussen stilstand en beweging, die het thema vormen van respectievelijk de eerste en de derde reeks. Daartussenin bevindt zich, veelbetekenend, een aantal gedichten dat een soort van jaarkrans vormt. Bij nader inzien stelt de lezer echter vast dat het Van den Bremt niet zozeer gaat om tegenstellingen als wel om de beweging van de ene naar de andere pool. Zijn poëzie begeeft zich van het ik naar de ander, van het verleden naar de toekomst, van de binnenwereld naar de buitenwereld. Daarbij probeert de dichter steevast ‘verder’ te kijken, diepere betekenissen te ontdekken of een onvermoede samenhang bloot te leggen. Dat begint al vanaf de eerste bladzijden, waar het lezen van poëzie en het handlezen worden opgevoerd. De daaropvolgende verzen ‘lezen’ de mens, deels via andere teksten. Met name het werk van Martinus Nijhoff en de Bijbelse motieven blijken een rol te spelen, maar zij worden verbonden met de klassieke Oedipus-mythe. Op die manier zit het subject bij Van den Bremt geprangd tussen het verleden (om niet te zeggen het archaïsch-primitieve) en de moderne tijd. De mens is een zoekende wandelaar, maar of hij ooit zijn bestemming bereikt is twijfelachtig. Zowel in de eerste als in de laatste afdeling is hij een zoeker die geen antwoord vindt, noch bij de mythologische sfinx noch bij de religieuze God. Er is uiteindelijk slechts één realiteit: die van het bestaan, dat per definitie tijdelijk is. Leven op ieder moment lijkt de ultieme zin van het bestaan, maar het besef van de eigen tijdelijkheid werpt onmiskenbaar een schaduw op de vervulling van die ideale droom.
Niet toevallig zoekt de dichter in de middencyclus zijn heil bij het moment en de momentopname. De jaarreeks hier neemt echter niet toevallig alweer bij uitstek een temporele gedaante aan. Er is de gang van de seizoenen maar ook die van de religieuze feesten, die wijzen op zelfopoffering en hoop. Er is echter evenzeer de rechtlijnige tijd die voert van oorsprong naar einde. In dat opzicht vloeien de bekende thema’s zelfs in de meest begenadigde ogenblikken toch weer in elkaar. De mens ontsnapt ook aan zijn eigen ik.
Van den Bremt heeft al een aantal jaren als dichter zijn eigen territorium gevonden, met verzen die inhoudelijk complex en intrigerend zijn, en ook qua formele beheersing overtuigen. Blauw slik vormt van dat rijpingsproces en die louterende blik het zoveelste bewijs. [Dirk De Geest]
Met Blauw slik voegt de dichter weer een waardevolle steen toe aan zijn dichterlijk gebouw. Eens te meer blijkt de zin voor constructie uit de opbouw van de bundel, die is samengesteld uit drie samenhangende (haast mathematisch berekende) reeksen. Op het eerste gezicht wordt de samenhang bepaald door de tegenstelling tussen stilstand en beweging, die het thema vormen van respectievelijk de eerste en de derde reeks. Daartussenin bevindt zich, veelbetekenend, een aantal gedichten dat een soort van jaarkrans vormt. Bij nader inzien stelt de lezer echter vast dat het Van den Bremt niet zozeer gaat om tegenstellingen als wel om de beweging van de ene naar de andere pool. Zijn poëzie begeeft zich van het ik naar de ander, van het verleden naar de toekomst, van de binnenwereld naar de buitenwereld. Daarbij probeert de dichter steevast ‘verder’ te kijken, diepere betekenissen te ontdekken of een onvermoede samenhang bloot te leggen. Dat begint al vanaf de eerste bladzijden, waar het lezen van poëzie en het handlezen worden opgevoerd. De daaropvolgende verzen ‘lezen’ de mens, deels via andere teksten. Met name het werk van Martinus Nijhoff en de Bijbelse motieven blijken een rol te spelen, maar zij worden verbonden met de klassieke Oedipus-mythe. Op die manier zit het subject bij Van den Bremt geprangd tussen het verleden (om niet te zeggen het archaïsch-primitieve) en de moderne tijd. De mens is een zoekende wandelaar, maar of hij ooit zijn bestemming bereikt is twijfelachtig. Zowel in de eerste als in de laatste afdeling is hij een zoeker die geen antwoord vindt, noch bij de mythologische sfinx noch bij de religieuze God. Er is uiteindelijk slechts één realiteit: die van het bestaan, dat per definitie tijdelijk is. Leven op ieder moment lijkt de ultieme zin van het bestaan, maar het besef van de eigen tijdelijkheid werpt onmiskenbaar een schaduw op de vervulling van die ideale droom.
Niet toevallig zoekt de dichter in de middencyclus zijn heil bij het moment en de momentopname. De jaarreeks hier neemt echter niet toevallig alweer bij uitstek een temporele gedaante aan. Er is de gang van de seizoenen maar ook die van de religieuze feesten, die wijzen op zelfopoffering en hoop. Er is echter evenzeer de rechtlijnige tijd die voert van oorsprong naar einde. In dat opzicht vloeien de bekende thema’s zelfs in de meest begenadigde ogenblikken toch weer in elkaar. De mens ontsnapt ook aan zijn eigen ik.
Van den Bremt heeft al een aantal jaren als dichter zijn eigen territorium gevonden, met verzen die inhoudelijk complex en intrigerend zijn, en ook qua formele beheersing overtuigen. Blauw slik vormt van dat rijpingsproces en die louterende blik het zoveelste bewijs. [Dirk De Geest]
NBD Biblion
T. van Deel
Van den Bremt (1941) behoort tot de oudere generatie Vlaamse dichters, die zich uitdrukt in een…
Van den Bremt (1941) behoort tot de oudere generatie Vlaamse dichters, die zich uitdrukt in een betrekkelijk vaste vorm en zich bedient van een traditioneel vocabulaire. Dat daarin van alles mogelijk is en daarmee heel verrassende resultaten kunnen worden bereikt, is bekend. Een mooi voorbeeld hiervan is 'Kwee': 'Kwee, late bloeier met je dwaze, late peer - / de mensen van hier plukken je niet meer… / Hard en zuur maak je de tanden sleeuw, / plakt klef aan het gehemelte, ruikt reeuws.' Maar ingemaakt met liefde 'smaak ik slechts nectar en proef malvezij'. Van den Bremt is zeer attent op de klank, wat tot regels leidt als 'Stroomafwaarts dwalend naar slikwadden / loopt de blik vast in het aangeslibde land'. Zijn gedichten hoeven niet per se te rijmen, ze kunnen ook losjes door de versregels meanderen: De bundelcompositie is doordacht in drieën: variaties op 'staan', rondgang door het jaar, en uitnodigingen tot 'gaan'. Die laatste afdeling heeft als motto de regels van de Spaanse dichter Antonio Machado: 'ga maar er is geen weg / hij wordt pas gaande weg'. Na ruim twintig bundels bevestigt Van den Bremt met deze evenwichtige nieuwe bundel zijn gerespecteerde dichterschap ten volle.