Hoe heeft de literatuur zich [sinds 2010] ontwikkeld? Welke poëtica’s en politieke strategieën ontplooiden auteurs, hoe stelden zij hun kompas af om in dit landschap te navigeren? In dit boeknummer van DWB wordt die vraag beantwoord in tien essays, geschreven door Nederlandse en Vlaamse letterkundigen. Het doel is daarbij niet om een uitputtende beschrijving van de literaire ontwikkelingen te geve
Hoe heeft de literatuur zich [sinds 2010] ontwikkeld? Welke poëtica’s en politieke strategieën ontplooiden auteurs, hoe stelden zij hun kompas af om in dit landschap te navigeren? In dit boeknummer van DWB wordt die vraag beantwoord in tien essays, geschreven door Nederlandse en Vlaamse letterkundigen. Het doel is daarbij niet om een uitputtende beschrijving van de literaire ontwikkelingen te geven: de essays hebben vaak een persoonlijke toon en het accent ligt in dit themanummer meer op Nederland dan op Vlaanderen.
Hoe heeft de literatuur zich [sinds 2010] ontwikkeld? Welke poëtica’s en politieke strategieën ontplooiden auteurs, hoe stelden zij hun kompas af om in dit landschap te navigeren? In dit boeknummer van DWB wordt die vraag beantwoord in tien essays, geschreven door Nederlandse en Vlaamse letterkundigen. Het doel is daarbij niet om een uitputtende beschrijving van de literaire ontwikkelingen te geve
Hoe heeft de literatuur zich [sinds 2010] ontwikkeld? Welke poëtica’s en politieke strategieën ontplooiden auteurs, hoe stelden zij hun kompas af om in dit landschap te navigeren? In dit boeknummer van DWB wordt die vraag beantwoord in tien essays, geschreven door Nederlandse en Vlaamse letterkundigen. Het doel is daarbij niet om een uitputtende beschrijving van de literaire ontwikkelingen te geven: de essays hebben vaak een persoonlijke toon en het accent ligt in dit themanummer meer op Nederland dan op Vlaanderen.
Geïnspireerd door een essay van de Franse schrijfster Cécile Wajsbrot vroeg Matthijs de Ridder zich af wat de oerscène van de Nederlandse en Vlaamse literatuur zou kunnen zijn. Of zou moeten zijn. En als die oerscène niet gevonden kan worden, is er dan wellicht een oerscène voor deze opmerkelijke leegte in onze collectieve cultuurbeleving? Hij zadelde meteen nog tien schrijvers en onderzoekers op
Geïnspireerd door een essay van de Franse schrijfster Cécile Wajsbrot vroeg Matthijs de Ridder zich af wat de oerscène van de Nederlandse en Vlaamse literatuur zou kunnen zijn. Of zou moeten zijn. En als die oerscène niet gevonden kan worden, is er dan wellicht een oerscène voor deze opmerkelijke leegte in onze collectieve cultuurbeleving? Hij zadelde meteen nog tien schrijvers en onderzoekers op met deze kwestie. Het resultaat is het dossier ‘Oerscènes’.
Geïnspireerd door een essay van de Franse schrijfster Cécile Wajsbrot vroeg Matthijs de Ridder zich af wat de oerscène van de Nederlandse en Vlaamse literatuur zou kunnen zijn. Of zou moeten zijn. En als die oerscène niet gevonden kan worden, is er dan wellicht een oerscène voor deze opmerkelijke leegte in onze collectieve cultuurbeleving? Hij zadelde meteen nog tien schrijvers en onderzoekers op
Geïnspireerd door een essay van de Franse schrijfster Cécile Wajsbrot vroeg Matthijs de Ridder zich af wat de oerscène van de Nederlandse en Vlaamse literatuur zou kunnen zijn. Of zou moeten zijn. En als die oerscène niet gevonden kan worden, is er dan wellicht een oerscène voor deze opmerkelijke leegte in onze collectieve cultuurbeleving? Hij zadelde meteen nog tien schrijvers en onderzoekers op met deze kwestie. Het resultaat is het dossier ‘Oerscènes’.