Als dichter is Claude van de Berge niet meer uit het literaire landschap weg te denken. Eerst als prozaïst, maar later bleek dat proza op een bepaald moment haast naadloos te vervloeien in poëzie. Nu stata vast dat Van de Berge een volbloed dichter is, op zoek naar het ultieme zwijgen, ook al heeft hij daartoe niets anders dan woorden ter beschikking. Hij is overigens niet zuinig met woorden, maar spaart anderzijds zorgvuldig andere woorden en beelden uit in zijn vaak ideële landschap. Hij spaart ze tegelijk uit in zijn poëzie (deels uit angst voor het verkeerde, besmette woord) en filtert zijn gedichten uit de natuur die hij observeert en waarvan hij de mystiek wil vatten. In zijn nieuwe bundel De overblijfselen maakt Van de Berge door zijn subtitel 'Spreekgezangen' al een en ander duidelijk. Hij zal zich bewegen op het raakvlak van spreken en zingen, van zwijgend mediteren en beschouwend spreken. Zijn doel: het aanraken van het mysterie. Dat mysterie kantelt en wentelt zich i…
Read more
Als dichter is Claude van de Berge niet meer uit het literaire landschap weg te denken. Eerst als prozaïst, maar later bleek dat proza op een bepaald moment haast naadloos te vervloeien in poëzie. Nu stata vast dat Van de Berge een volbloed dichter is, op zoek naar het ultieme zwijgen, ook al heeft hij daartoe niets anders dan woorden ter beschikking. Hij is overigens niet zuinig met woorden, maar spaart anderzijds zorgvuldig andere woorden en beelden uit in zijn vaak ideële landschap. Hij spaart ze tegelijk uit in zijn poëzie (deels uit angst voor het verkeerde, besmette woord) en filtert zijn gedichten uit de natuur die hij observeert en waarvan hij de mystiek wil vatten. In zijn nieuwe bundel De overblijfselen maakt Van de Berge door zijn subtitel 'Spreekgezangen' al een en ander duidelijk. Hij zal zich bewegen op het raakvlak van spreken en zingen, van zwijgend mediteren en beschouwend spreken. Zijn doel: het aanraken van het mysterie. Dat mysterie kantelt en wentelt zich in de dichterlijke geest, maar ook in het landschap: in beide sorteert het effecten, roerselen, sporen en overblijfselen. Literair levert dat de nodige resonanties, incantaties, seriële verzen, woord- en klankherhalingen, alles in functie van een verinnerlijkte zoektocht naar iets ondefinieerbaars, naar, tja, overblijfselen. Het zijn de restanten die overblijven als het bestaan gefilterd zou worden en ontdaan van de verlokkelijkheden van de taal, maar evenzeer van alomtegenwoordige menselijke vernietigingsdrift, hebzucht, eerzucht. In weerwil van dat alles exploreert de dichter het onbekende, het vaak bezongen rijk van de stilte om daar te gaan zoeken naar wat misschien niet te vinden is. Maar daarom maakt dat die queeste in woorden en beelden niet minder belangrijk. Het verwoorden en verbeelden van een ideëel en zielsgebonden landschap is voor de dichter immers primordiaal voor zijn zoektocht naar verheffing van het bestaan via innerlijke reflecties en afgewogen intenties. Hoe de overblijfselen eruit zien, valt natuurlijk niet in een handomdraai te zeggen. Misschien als het ogenblik waarop 'De witheid in de nevel van de echo, als wijzelf en / het raadsel van het verdwenene, in elkander vloeien.' Zo staat het alleszins in de magistrale gedicht 'Stroom 3'. Witheid, nevel, echo's: de dichter tast, zoekt, loopt uit in het verborgene en het versluierde, maar een witte zuiverheid is hoe dan ook alomtegenwoordig. Net als het woord. In het al even mooie gedicht 'De iconografie van de stilte: een poëtica' vertolkt Van de Berge de vermeende almacht van het woord aldus: 'Want het woord is heilig. / Maar het heilige in het woord verschijnt slechts / voor hen die in zich het verborgene herkennen.' Een belangrijke cyclus is 'Vervloeiingen', overigens een wezenlijk begrip in de poëzie van Claude van de Berge. Ook in deze reeks gedichten gaat de dichter als het ware zoekend en tastend de werkelijkheid te lijf. Hij is tegelijk vertederend zacht en ongemeen sterk en trefzeker in zijn woordkeuze. Er staan een pak verzen die er staan, die uit een gedicht en uit de bundel niet meer zijn weg te denken: 'Het onbekende in ons bezit geen grens. / Voortdurend verbloeien wij met het grenzeloze. // Voortdurend zijn wij het grenzeloze in ons, geslepen / tot doorschijnend droombeeld, dat in de tempel van / de ruimte steeds nieuwe verten verwekt. // Wij zijn als de verdwenen woorden. / Ook de verdwenen woorden die in ons spreken, reiken / naar het grenzeloze'. De dichter werpt zich op als brugfiguur tussen heden en verleden, tussen enerzijds een hic et nunc met alle problemen van dien, en anderzijds een ongekend, mysterieus verleden waarvan de voorbije werkelijkheid de som is van alle ooit gesproken woorden. En toch maakt deze poëzie allerminst een machteloze indruk De dichter bedrijft een soort pantheïstische liturgie en hanteert daarin tal van seriële en repetitieve elementen, zoekt raakpunten tussen verleden en heden, tussen natuur en mens. De natuur formeert de belichaming van wat wordt aanroepen: haar substructuren, kristallen, elementen en ijsvormen incarneren tegelijk de poëzie en het leven. Deze gedichten zijn existentieel, in die zin dat ze het leven in al zijn vormen — van, mens tot flora en fauna — in zekere zin transcendent willen maken. De vormgeving en zegging streven een uniciteit na die in de mate van het mogelijke — en het bijgevolg menselijk onmogelijke — staat voor de werkelijkheid zelf. Claude van de Berge bewierookt een onzegbare werkelijkheid in een hoogst persoonlijk en louter poëtisch idioom van resonanties en visuele verrassingen die de natuur hem aanreikt. In dit toch wel unieke geval stelt de dichter zijn oprechte daad van bestaan en levert een authentieke zoektocht naar een taal die beheersbaar en ontstijgend is, en dus in staat een nieuwe en betere werkelijkheid aan te raken. Claude van de Berge heeft daar trouwens zijn levenswerk van gemaakt. De overblijfselen is een intrigerende bundel en een belangrijk moment in een al even intrigerend dichterschap. [Stefan Van den Bossche]
Hide text