Na het beloftevolle debuut Boomhuttentijd, het luchtige Zeven zinnen en een zoen en het ontroerende Mijn bed is een boot pakt Do van Ranst uit met een idyllisch verhaal waarin verliefdheid de uiteindelijke, kleine kern vormt. Maar om tot die kern te komen, worden eerst een paar andere thema's afgetast. Afgetast, vluchtig aangeraakt, uitgeprobeerd en hopelijk opgeslagen om later in een stevige roman uitgewerkt te worden.
De titel brengt twee thema's aan. Het woordje 'mijn' slaat op 'Bloem', de personele verteller die verliefd geraakt op 'Kerel', een vreemde jongen die (van) honden houdt. Zowel Bloem als Kerel zijn op hun beurt de kern van een aantal interessante relaties en intriges, die echter geen van allen worden uitgediept. Ze laten het verhaal in een zweverig waas voortkabbelen. Even zweverig als de -- wellicht symbolische -- namen van de hoofdpersonen die een zoete toon zetten. De realistische omslagillustratie van Jan Bosschaert verstevigt dit zoeteri…
Read more
Na het beloftevolle debuut Boomhuttentijd, het luchtige Zeven zinnen en een zoen en het ontroerende Mijn bed is een boot pakt Do van Ranst uit met een idyllisch verhaal waarin verliefdheid de uiteindelijke, kleine kern vormt. Maar om tot die kern te komen, worden eerst een paar andere thema's afgetast. Afgetast, vluchtig aangeraakt, uitgeprobeerd en hopelijk opgeslagen om later in een stevige roman uitgewerkt te worden.
De titel brengt twee thema's aan. Het woordje 'mijn' slaat op 'Bloem', de personele verteller die verliefd geraakt op 'Kerel', een vreemde jongen die (van) honden houdt. Zowel Bloem als Kerel zijn op hun beurt de kern van een aantal interessante relaties en intriges, die echter geen van allen worden uitgediept. Ze laten het verhaal in een zweverig waas voortkabbelen. Even zweverig als de -- wellicht symbolische -- namen van de hoofdpersonen die een zoete toon zetten. De realistische omslagillustratie van Jan Bosschaert verstevigt dit zoeterige nog. De getormenteerde blikken van de twee tieners laten geen twijfel over het dramatische, zoniet melodramatische verloop van de relatie bestaan... Wat mij betreft geen goede start en jammer genoeg bevestigt het verhaalverloop die eerste indruk.
Het verhaal start vanuit de idyllische relatie tussen 'Bloem', een zestienjarige tiener en haar moeder. Na de dood van de ideale vader en echtgenoot bouwden moeder en dochter zo'n hechte relatie op dat ze boezemvriendinnen lijken. Op de vlucht voor herinneringen verhuizen ze naar een, alweer, idyllisch huis in de duinen. Tot grote opluchting van Bloem vindt moeder er een tweede adem én een tweede verliefdheid. Het laat Bloem toe om wat afstand nemen. Van Ranst zet dit in een symbolische scène neer. Op een rommelmarkt in hun nieuwe dorp verkoopt ze de LP's van haar vader, maar niet zonder een laatste dans met haar moeder op vaders favoriete song. Als theateract zou de scène wegens de onmiddellijke theatrale impact zeker scoren, maar in het verhaal wekt de georkestreerde flash een déjà vugevoel op.
De idylle tussen moeder en dochter beslaat de eerste vijf hoofdstukken en laat eerlijk gezegd een kleffe indruk na. Het té clichématige en té sprookjesachtige wordt ook in de taal doorgetrokken. Met een blijvend zwak voor stereotypen laat Van Ranst Vicky met "een ingehouden pasje" naar de voordeur lopen, waar een "tamelijk oud dametje" met aan haar linkerarm een "mandje" haar "zelfgebakken brood, een fles bessensap en de allerroodste appels" aanbiedt. Een stereotypie die uiteraard naar een heks verwijst, maar buiten het feit dat haar geroddel over de vroegere bewoners Vicky op een verkeerd spoor zet, is haar optreden zo vluchtig dat haar heksenrol de mist ingaat.
Het tweede personage van de titel, de hondenjongen 'Kerel', doet midden in de idylle van de eerste hoofdstukken zijn intrede als een norse dwingeland die meer oog heeft voor zijn honden dan voor de nieuwe bewoners van zijn huis. Nochtans brengt precies Kerel een heel interessant en origineel thema aan. Na wat gepuzzel ontdekt Bloem dat haar nieuwe vriend hyperkinetisch is. Waarom daar zo geheimzinnig over gedaan wordt nu ADHD bijna een modeverschijnsel geworden is, wekt verwondering. Bloem wordt natuurlijk verliefd op Kerel en hij op haar, ook al wordt ze geconfronteerd met zijn nukkige buien en branieachtige gedrag. En natuurlijk blijkt ze de enige die hem aan kan en begrijpt. De woorden 'idylle' en 'vluchtig' zijn hier volkomen op hun plaats. De beeldvorming van Kerels gedrag is te fragmentarisch en Bloem blijft de verwonderde, zelfs naïeve toeschouwer. Tijd voor een mogelijk interessante ontwikkeling en uitdieping van de ongewone relatie is er niet.
Een originele invalshoek is ongetwijfeld de hond als enige afdoende therapie voor Kerels gedrag. Do van Ranst geeft een paar interessante aanzetten, maar laat de lezer opnieuw op zijn honger over het hoe en waarom. Bovendien kon het gedrag van Kerel én zijn hondentherapie stof opleveren voor een ander boeiend verhaal, met niet alleen Kerel, maar ook Kerels moeder als zwaar op de proef gestelde tussenpersoon tussen haar eigenzinnige zoon en de buitenwereld. Nu laat Do van Ranst Kerels moeder kort haar verwarde verhaal vertellen en wekt hij slechts een vermoeden van het werkelijke drama. Maar voor meer uitdieping van Kerels verleden blijft geen tijd, want er moet nog teveel gebeuren. Het toeval wil namelijk dat Bloems moeder hals over kop verliefd wordt op de vroegere vriend van Kerels moeder én zijn gehate tegenspeler. Ook hier past het woordje té, té plots, té irreëel, té dramatisch en té toevallig. Want ook de confrontatie tussen Kerel en rivaal Ralf is weer interessant genoeg voor een complete roman, te meer daar ze jaloezie tussen de tegenspelers, moeder en dochter, uitlokt. Goed, laat het ons opnieuw als tijdsgebrek zien, of als een toneelstuk met vlugge en doorzichtige acts, die niet op psychologische diepgang azen. Over Van Ranst gave om te ensceneren valt namelijk niet te twijfelen, alleen heeft hij ze hier gebruikt voor een sentimentele story die uitloopt op een wensvervullende en voorspelbare slotscène. En op de even voorspelbare conclusie dat af en toe afstand nemen in een relatie geen kwaad kan.
Dat geldt ook voor Do van Ranst wat de relatie tot zijn verhaal en zijn personages betreft. Indien hij de twee personages uit de titel meer ruimte en tijd gegeven had, zouden ze geen gladde sjablonen gebleven zijn. Het realiteitsgehalte van het verhaal zou erbij gewonnen hebben.
[Jet Marchau]
Hide text