De omslag van Mijn zus draagt een heuvel op haar rug van Ed Franck is zonder meer fascinerend. Op het voorplat is het gezicht van een liggend meisje afgebeeld. Voor haar mond houdt ze een roodgekleurd blad, haar ogen zijn dicht. Tegen haar schouder ligt een jongen met een boek in de ene en een pen in de andere hand. Als je het boek omdraait, blijkt dat die schouder een bochel is, of een heuvel, want hij is grasgroen en er groeit een boom op. Ook elke verdere illustratie roept een gevoel van vervreemding op. De surrealistische stijl doet soms denken aan Magritte. De figuren zijn bevroren in vreemde houdingen als etalagepoppen. Alle vormen zijn gestileerd. De kromming van de bochel komt altijd terug, tot in het kleine, mysterieuze bloempje dat als een paraaf opduikt op haast elk schilderij. In de tekst zelf staan kleinere tekeningen die dikwijls de fantasieën van de broer van het meisje met de bochel verbeelden: de vos op de heuvel van zus, zus met haar rug als regenboog.
De illustraties van Tom Schamp en de tekst van Ed Franck vormen in dit boek een perfecte eenheid. Achter de verstilde beelden voel je evenveel emotie als in de sobere woorden. Voor Schamp moet deze tekst, die zoveel meer oproept dan er staat, een gedroomde uitdaging zijn geweest. De jongere broer vertelt het verhaal over zijn zus in eenvoudige maar uiterst gevoelige bewoordingen. Het begin barst meteen van de spanningen: ,,Mijn zus draagt een heuvel op haar rug. Martijn noemt het een bochel, maar Martijn is dom. Soms huilt zus, al is er niets gebeurd. Dan probeer ik haar te troosten. Ik zeg: 'Misschien groeit er ooit een vleugel uit.' Maar ze kan er niet om glimlachen.''
Ed Franck leeft zich sterk in de gevoelens en gedachten van de kleine jongen in. Heel indringend verwoordt hij het contrast tussen het verlangen naar genegenheid van de jongen en de hardheid van de zus. De reacties van de jongen lijken vaak onbegrijpelijk, maar zijn te verklaren door zijn naïviteit en vooral door zijn onvoorwaardelijke liefde voor zijn zus. Als ze in een boom wil klimmen, wil hij haar niet helpen, omdat hij bang is dat ze zou vallen. De zus zegt dat ze hem zal beschermen tegen de Rammelende Man, maar ze maakt haar broer met haar gruwelijke verhaal redeloos bang. Ze vertelt wel vaker over akelige wezens. Haar verhalen verraden diepe pijn en frustratie. Soms komen die ook anders naar buiten, zoals wanneer ze ervoor zorgt dat hij zijn vriendinnetje niet meer kan zien. Maar hij blijft in haar geloven.
Af en toe vinden broer en zus elkaar in hun spel, bijvoorbeeld als hij haar met kamerplanten beschermt tegen loerende ogen.
Telkens opnieuw probeert de ik-figuur door het scherm te breken dat zus rond zichzelf optrekt: hij loert door het sleutelgat, wil haar heuvel aaien en verzint verhalen om haar te troosten. Zijn belangrijkste wapen is zijn fantasie. Als zij zijn mooiste verhaal verscheurt, over een meisje met een heuvel op haar rug en een jongen met een deuk in zijn borst die precies in elkaar passen, lijmt hij het weer aan elkaar.
Het verhaal is opgebouwd uit korte stukjes die je nieuwsgierigheid prikkelen vanaf de openingszin, bijvoorbeeld: ,,Vannacht was de verschrikkelijkste nacht van mijn leven.'' Hoe eenvoudig de taal ook lijkt, ongemerkt word je meegevoerd door het ritme, de klanken en de wendingen die net iets anders zijn dan normaal. Het sterkst word je in de ban gehouden door het onbestemde gevoel dat de zus als een last meezeult, zwaarder dan haar bochel. Geregeld wordt broer pijnlijk geconfronteerd met het verlangen van zijn zus om er niet (meer) te zijn. Dit verhaal is een kroniek van een aangekondigde dood. Op het eind sta je samen met haar broer het dichtst bij het meisje, en deel je een geheim met de broer. Zus is bij de waternimfen in de waterput, die zo sierlijk en ,,te mooi zijn voor woorden''. Allicht biedt dit slot stof voor discussie. Wat voor mij telt, is dat dit verhaal vragen oproept, dat het je confronteert met diepe emoties die je in geen geval onberoerd kunnen laten.
Hide text