Dat is niet fijn. Het feestje duurt al tot middernacht, er gaan een paar mensen weg. Jij zit aan een tafeltje met taart en een glaasje benedictine. Ja hoor, daar komt hij aanzetten, de man die je slechts kent van een beleefde groet, en die met trillende stem móét vertellen dat hij overstroomt van geluk omdat hij met zijn meisje anderhalf uur in een zijkamertje heeft doorgebracht. Zeg maar dag tegen je genoeglijke afzondering.
Zo begint 'Beschrijving van een strijd', een verhaal van Franz Kafka (1883-1924), en die scène lijkt een beschrijving van overkomelijke hinder. Maar uit Brief aan mijn vader, de forse bundeling van proza uit de nalatenschap van de Tsjechische meester, nu verschenen in een nieuwe vertaling van Willem van Toorn, wordt duidelijk dat we hier met een pijnlijk hoofdthema te maken hebben, te karakteriseren als: de medemens én de wereld waarvan hij deel uitmaakt, zijn opdringerig.
De twee mannen gaan naar buiten, de onuitstaanbare tortel en de beklemde solitair. Het ijzelt, de maan schijnt, het is stil - op het gekwek van die nieuwe kennis na. De verteller voelt zich in een hoek gedreven. Vanuit die benauwenis maakt hij de man naast hem in gedachten nog vervaarlijker. Die was, met zijn nieuwverworven geluk, tot alles in staat:
'Ja, als hij er zin in kreeg - een gelukkig mens is zo gevaarlijk, dat staat vast - zou hij mij ook doodslaan als een doodgewone moordenaar. Dat is zeker en omdat ik laf ben, zou ik van schrik niet eens durven schreeuwen. - 'In godsnaam!' - Ik keek angstig om me heen. Voor een koffiehuis in de verte met rechthoekige zwarte ruiten gleed een politieagent over het plaveisel als op een glijbaan. Zijn sabel zat een beetje in de weg, hij nam hem in zijn hand en nu ging het veel gemakkelijker. En toen ik hem van die niet al te grote afstand ook nog zachtjes hoorde kraaien van plezier, was ik ervan overtuigd dat hij me niet zou redden als mijn kennis me wilde doodslaan.'
Wel ja, de hoeders der openbare orde spannen samen met de levensbedreigende lebensbejahende kerel naast hem.
Wat is hier eigenlijk aan de hand? Feitelijk niks. Een feestje is afgelopen, en een van de gasten heeft zich verpoosd met een kamermeisje, en een andere is liever alleen maar dat lukt even niet, omdat hij niet van zich af kan bijten. Maar in diens hoofd is het al zo ver dat hij elk moment kan worden afgemaakt, zonder hoop op redding.
Dat is Kafka ten voeten uit. In 'Bruiloftsvoorbereidingen op het land' voert hij een zoveelste kantoorslaaf op, Eduard Raban, die in zijn vakantie, 'een lange, zwarte tijd van veertien dagen', naar zijn verloofde op het platteland moet: 'Het zijn maar veertien dagen', probeert hij de aanstaande ellende van verplicht contact met anderen te bezweren, 'dus een afgebakende tijd, en al worden de ergernissen steeds groter, de tijd dat je ze moet verdragen wordt dan ook korter. Daardoor groeit ongetwijfeld je moed. Alle mensen die me willen kwellen en die nu de hele ruimte om me heen ingenomen hebben, worden heel geleidelijk door het gunstige verloop van deze dagen achteruit gedrongen, zonder dat ik ze ook maar in het minste zou moeten helpen. En ik kan op een manier die heel natuurlijk lijkt zwak en stil zijn en alles met me laten doen, en toch zal alles dan louter door de verstrijkende dagen goed aflopen.' Had je gedacht. Het regent, en wanneer hij in het dorpje is gearriveerd, laat de koetsier hem heel lang wachten, en als die hem bij een logement aflevert, komt de waard niet eens opdagen om hem iets te geven, akelig vet eten natuurlijk, want ze weten niet dat hij een zwakke maag heeft. Ja, dat weerzien met de verloofde belooft een knalfuif te worden, dat voelen we op onze klompen aan.
Er is veel geschreven over Kafka, Jood, Duitssprekende Tsjech, jurist bij verzekeringsmaatschappijen, stiekeme schrijver, vrijgezel, tuberculoselijder. Van beroep minderheid, per definitie gesjochten. De tegenkrachten en vijandige machten zijn nooit te weerstaan. Daar gaan die romans en soms ultrakorte verhalen en parabels over. Maar ook zit er een zwelger verborgen in de geslagen verteller, die de opdringerigheid van de buitenwereld aangrijpt om zich nóg dieper te wentelen in de malaise, zodat hij ook geen enkele poging meer hoeft te doen om ergens uit te geraken. Terecht dat de beroemde autobiografische 'Brief aan mijn vader' van 65 pagina's, de ultieme uitwerking van genoemde fatale dynamiek, deze verzameling mag afsluiten.
Voordat het zover is, biedt deze Kafka-collectie mooie kleine verrassingen. De schets 'Blumfeld, een vrijgezel op jaren' heeft al een troosteloze titel, en die geeft Kafka een handenwrijvende opening in, over een heerschap dat elke avond zes verdiepingen op moet klimmen naar zijn eenzame kamer. Moest hij zich niet een hondje aanschaffen, om hem gezelschap te houden? Maar tja, gaat hij denken, wat haal je binnen met zo'n blaffende kameraad? Die maakt de kamer vuil. Er zouden vlooien binnenkomen. En honden worden ziek, ga daar maar van uit: 'Dan zit zo'n dier in elkaar gedoken in een hoek of loopt hinkend rond, jankt, kucht, stikt haast door een of andere pijn, je wikkelt het in een deken, fluit er iets voor, zet het melk voor, kortom verzorgt het in de hoop dat het, wat immers ook mogelijk is, om een voorbijgaande aandoening gaat, maar intussen kan het een ernstige, walgelijke en besmettelijke ziekte zijn.'
En dan wordt de hond oud, en komt de tijd dat 'je eigen ouderdom je uit die tranende hondenogen aankijkt'. Tegen die tijd hoor je, als je jouw zes trappen omhoogklimt, dat halfblinde mormel naast je nog harder zuchten. Wil je dat soms? Dacht het niet. Vakkundig heeft Blumfeld zijn eigen suggestie om zeep geholpen.
Waar gaat u heen, vraagt een knecht in 'Het vertrek' aan een man die zijn paard zadelt. Ik ga weg, ver hiervandaan. Maar u hebt geen proviand, zegt de knecht. Nee, antwoordt de man, de reis is zo lang dat ik moet verhongeren als ik onderweg niets krijg: 'Geen proviand kan me redden. Het is gelukkig een waarachtig enorme reis.'
Inmiddels ben je, op pagina 234, zo vertrouwd met dit proza, dat je de reiziger toewenst dat de buitenwereld zich niet met hem gaat bemoeien, in de vorm van ongevraagd gezelschap of godbetert proviand, waardoor de tocht naar zijn doel, ver hiervandaan, des te ellendiger en langer zal zijn.
MIJN VADER
De beroemde Brief aan zijn vader, die Franz Kafka in november 1919 schreef, draagt nu voor het eerst de Nederlandse titel Brief aan mijn vader. In eerdere vertalingen van het Duitse Brief an den Vater luidde de titel Brief aan zijn vader (Nini Brunt), en Brief aan vader (Gerda Meijerink en Willem van Toorn). Vertaler Willem van Toorn verklaart zijn keuze voor Brief aan mijn vader met de uitleg dat het duidelijk om een brief van Kafka aan zijn eigen vader gaat. Kafka vroeg zijn moeder destijds de brief aan zijn vader door te geven, maar dat weigerde zij.
****
Uit het Duits vertaald door Willem van Toorn. Athenaeum-Polak & Van Gennep; 412 pagina's; € 27,50.
Hide text