In de jaren 1960 en 1970 kreeg het literaire oeuvre van Willy Roggeman, dat bestaat uit romans, gedichten, essays, dagboekproza en jazzrecensies, ruime aandacht van academici en critici als Hugo Bousset, Paul de Wispelaere en Georges Wildemeersch. Roggeman wordt beschouwd als een prominente promotor van fragmentarisch, absoluut, autonoom proza, dat niet focust op de representatie van de werkelijkheid, maar probeert de banaliteit en de vormloosheid van het dagelijkse bestaan te transcenderen. Het Studiecentrum voor Experimentele Literatuur te Gent organiseerde in 2011 een studiedag met dezelfde titel als het boek dat daarvan de neerslag is, De ruimte van Roggeman. Het wil een nieuwe impuls geven aan de Roggemanstudie door jonge onderzoekers, twintigers en dertigers, te confronteren met het oeuvre van writers’ writer Willy Roggemans.
De bijdragen van Sven Vitse, Matthieu Sergier en Annelie Raman benaderen het werk van Roggeman intertekstueel in de context van de Vlaamse experi…
Read more
In de jaren 1960 en 1970 kreeg het literaire oeuvre van Willy Roggeman, dat bestaat uit romans, gedichten, essays, dagboekproza en jazzrecensies, ruime aandacht van academici en critici als Hugo Bousset, Paul de Wispelaere en Georges Wildemeersch. Roggeman wordt beschouwd als een prominente promotor van fragmentarisch, absoluut, autonoom proza, dat niet focust op de representatie van de werkelijkheid, maar probeert de banaliteit en de vormloosheid van het dagelijkse bestaan te transcenderen. Het Studiecentrum voor Experimentele Literatuur te Gent organiseerde in 2011 een studiedag met dezelfde titel als het boek dat daarvan de neerslag is, De ruimte van Roggeman. Het wil een nieuwe impuls geven aan de Roggemanstudie door jonge onderzoekers, twintigers en dertigers, te confronteren met het oeuvre van writers’ writer Willy Roggemans.
De bijdragen van Sven Vitse, Matthieu Sergier en Annelie Raman benaderen het werk van Roggeman intertekstueel in de context van de Vlaamse experimentele literatuur. Vitse onderzoekt gelijkenissen en verschillen tussen de teksten van Roggeman en die van Ivo Michiels en Daniël Robberechts op het niveau van de zin, het werk en de wereld. Verder geeft hij aan hoe het oeuvre van Roggeman een belangrijke intertekst was voor Ruimte (1981), het romandebuut van Stefan Hertmans. Sergier formuleert een antwoord op de vraag wat de experimentele dagboekpraktijk in De goddelijke hagedisjes, Roggemans dagboeknotities uit 1968-1969, zo singulier maakt. Raman destilleert uit de aantekeningen die Roggeman gemaakt heeft bij de lectuur van de Nagelaten gedichten van Paul van Ostaijen, de poëtica van Roggeman zelf. Roggeman is niet alleen schrijver en schilder, maar ook een saxofonist en beschrijver van jazzoptredens en jamsessies. Tom Vandevelde onderzoekt hoe Roggeman zijn muzikale beleving omschrijft aan de hand van metaforen, wiskundige figuren, synesthetische zintuiglijke ervaringen met sterke nadruk op lichamelijkheid. Jeroen Dera situeert Roggemans beschouwingen over muziek en literatuur in een intermediaal perspectief en toont aan dat Roggeman in zijn poëziebundel De zonnevlecht (1996) een totaalkunstwerk op het oog had. Suus van de Kar interpreteert drie vroege romans, Het goudvisje, Blues voor glazen blazers en Catch as catch can vanuit het in het oeuvre van Roggeman verankerde dualisme tussen yin (leven, chaotisch, vrouwelijk) en yang (kunst, vorm, mannelijk). Hans Demeyer duidt de functie van het lichaam in de poëtica van Roggeman en gaat na hoe het lichaam concreet verschijnt in zijn teksten.
Noodgedwongen behandelen de bijdragen de teksten van Roggeman tot halverwege de jaren 1980. Van het oeuvre dat nadien tot stand kwam is weinig gepubliceerd en zijn archief is wel documentair beschreven, maar moet eerst elektronisch beschikbaar gemaakt worden om bestudeerd te kunnen worden. Er is nog veel werk aan de winkel vooraleer studenten en onderzoekers zich kunnen storten op recent(er) literair werk van de eigengereide, weerbarstige taalkunstenaar Willy Roggeman.
Dit is een abstract van een recensie van Joris Gerits, die is verschenen in De Leeswolf 2014, nr. 2.
[Joris Gerits]
Hide text