Ik word er zo triest van, waarom moet alles altijd zo vrolijk zijn? Waarom moet een oud, waardevol epos zo nodig opgeleukt worden met onnozele stukjes en vulgariteiten? Het is toch niet omdat je een kakkewiet bent geweest dat je tot in de eeuwigheid moppen moet tappen over scheten en dikke poepen?
Nochtans heeft Pieter Embrechts duidelijk vanuit bewondering het eeuwenoude West-Afrikaanse orale epos Sunjata bewerkt tot een jeugdvoorstelling, eerst als musical in de multimediale storm W@=D@, nu als luisterspel. Hij houdt daarbij vrij veel over van het originele verhaal over de 13e-eeuwse koning Sunjata, die eigen tekortkomingen en tegenslagen overkwam, die de woeste veroveraar Sumauro versloeg, en zo een eerste groot West-Afrikaans rijk (Mali) stichtte. In het Westen is dit epos, dat in talrijke versies verteld wordt bij verschillende gemeenschappen in West-Afrika, vooral bekend van de proza-vertaling van D.T. Niane, voor het eerst verschenen in 1960. In de 'Bibliotheca A…
Read more
Ik word er zo triest van, waarom moet alles altijd zo vrolijk zijn? Waarom moet een oud, waardevol epos zo nodig opgeleukt worden met onnozele stukjes en vulgariteiten? Het is toch niet omdat je een kakkewiet bent geweest dat je tot in de eeuwigheid moppen moet tappen over scheten en dikke poepen?
Nochtans heeft Pieter Embrechts duidelijk vanuit bewondering het eeuwenoude West-Afrikaanse orale epos Sunjata bewerkt tot een jeugdvoorstelling, eerst als musical in de multimediale storm W@=D@, nu als luisterspel. Hij houdt daarbij vrij veel over van het originele verhaal over de 13e-eeuwse koning Sunjata, die eigen tekortkomingen en tegenslagen overkwam, die de woeste veroveraar Sumauro versloeg, en zo een eerste groot West-Afrikaans rijk (Mali) stichtte. In het Westen is dit epos, dat in talrijke versies verteld wordt bij verschillende gemeenschappen in West-Afrika, vooral bekend van de proza-vertaling van D.T. Niane, voor het eerst verschenen in 1960. In de 'Bibliotheca Africana' (Elmar) verscheen een Nederlandse vertaling van een mondelinge overlevering, maar met zijn vele orale kenmerken leent deze versie zich minder gemakkelijk tot een bewerking. Uit de versie van Niane schrapt Embrechts een aantal figuren en verwikkelingen, alsook alle verwijzingen naar de islam en de socioculturele context van het verhaal. Bij Embrechts is het epos Sunjata geen verklaringsmythe meer, maar leuke Afrikaanse folklore die onze Vlaamse kinderen moet doen inzien dat ook Afrikanen sterke verhalen en geschiedenis hebben. Embrechts vertelt "de geboorte van een land", terwijl het Mali-rijk van Sunjata heel andere grenzen kende dan het huidige Mali. Maar al deze vereenvoudigingen van het originele verhaal zijn best nog aanvaardbaar vergeleken met de stukjes die werden toegevoegd. Die stukjes, in hoofdzaak bedoeld om het verhaal op te leuken, verstoren het evenwicht en de toon van de voorstelling.
Het begint nochtans veelbelovend. Embrechts behoudt de traditionele, meta-narratieve inleiding door de griot (volksverteller in West-Afrika). Hij kondigt het verhaal en het belang ervan aan, en vertelt over de knappe koning Keita die hevig verlangt naar een zoon. Onderstreept door aanstekelijke West-Afrikaanse deuntjes blijft de voorstelling boeien tot wanneer de jagers Wulani en Wulantamba hun intrede doen. Deze cruciale passage in het epos wordt bij Embrechts pure kolder, waarbij plots overgeschakeld wordt naar dialecten en tussentaal, hoempamuziek, flauwe humor en liedjes ("hoe ha hoe ha zo doen de jagers da"), overdreven stemeffecten en clichématige wendingen. Showtime, dacht Embrechts wellicht, om de aandacht van de kinderen vast te grijpen, maar het zijn allemaal wel goedkope effecten. Het verhaal wordt hier ook onnodig veranderd: het zou door 'pesten' zijn dat de heks Do Kamisa zich als mensendodende buffel manifesteert. Het is het eerste hedendaagse motief dat de vertelling wordt binnengebracht, later komen daar nog bij 'lelijkheid', 'geld brengt geen geluk', 'vluchtelingen' en de multiculturele samenleving (allemaal samen het lied van Sunjata: "maar er is één ding dat alle mensen willen, dat het leven leuk is dat het leuk is om te leven!"). Die hedendaagse accenten zouden geen probleem vormen als ze niet zo abrupt werden ingebracht en zo flauw werden uitgewerkt.
Vanaf de passage over de jagers hinkt de voorstelling steeds op twee benen en raakt ze uit balans. Zo wordt er eerst eens goed gelachen met de lelijkheid van Sogolon (de moeder van Sunjata), en mag zij even later een tranentrekker zingen over lelijkheid en schoonheid vanbinnen. De drie tovenaressen die Sunjata moeten doden, stelt Embrechts voor als viswijven die voortdurend boeren en scheten laten. En Sumauro, de grote slechterik van het verhaal, laat ook al vieze winden. Muzikaal gaat de voorstelling ook serieus uit de bocht. Het wereldbalorkest Wawadadakwa wendt verschillende genres aan, van reggea tot hardrock, maar steeds clichématig en vooral schreeuwerig. De liedjes op de tweede cd deden mij onaangenaam denken aan die typische rockmusicals uit de jaren '70. Na een tijdje heb je het gevoel eerder naar een adolescentenrevue te luisteren dan naar een waardig luisterspel over de grote West-Afrikaanse koning. Steeds goedkopere rijmen ("dag bloemist, oewist?" spant wel de kroon), abrupte overgangen, nodeloze intermezzo's voor wat meer leute, en een te snelle afwikkeling van het verhaal (op vijf minuten wordt het geval Sumauro effe gefikst).
Sunjata is natuurlijk een complex, volwassen epos, maar dat het mogelijk is deze vertelling te bewerken tot een toegankelijk, evenwichtig product voor de jeugd bewees de Amerikaan David Wisniewski al in 1992 met zijn prentenboek Sundiata: lion king of Mali. Zijn verhaal was elegant, zijn illustraties, collages van uitgeknipt papier, verwezen naar West-Afrikaanse textielpatronen. Pieter Embrechts had het in zich om ook een waardige, evenwichtige bewerking te maken van Sunjata, zoals blijkt uit de aanloop, en ook wel uit enkele latere passages. Maar hij koos voor de leute en goedkope effecten. Qua illustraties kan deze publicatie zich wél meten met die van Wisniewski. Op de pagina's tussen de twee cd's maakt Sabien Clement bij ongeveer elke scène een illustratie. Ze transponeert haar gebruikelijke fijne en buigzame figuurtjes naar een West-Afrikaanse context via allerlei culturele verwijzingen en fel gekleurde achtergronden. De baobab, maggi-blokjes, West-Afrikaanse maskers en kunstmotieven, vrouwen die van alles op hun hoofd dragen, kalebassen en grote kommen figureren op de meeste prenten. Vele prenten zijn druk met situaties, personages, dieren, humoristische en anachoristische details. Deze illustraties lezen als pagina's uit een stripverhaal. Het wordt af en toe ook wat kolderesk, maar toch niet plat zoals bij Embrechts. Dramatische wendingen in het verhaal tekent Clement anders: geen grote hoeveelheid details meer, maar close-ups van mensen of lichaamsdelen met monochrome, vaak donkere achtergrondkleuren die de aandacht volledig op het drama trekken. In vergelijking met Embrechts toont Clement zich een veel waardiger bewerker van het Sunjata-epos. [Chris Bulcaen]
Hide text