In 1986 verscheen de vuistdikke, van ambitie en complexiteit uit zijn voegen barstende roman Koperen Gaby van Bob van Laerhoven. (Hij kreeg wat lauwe reacties in de pers en verdween ongepast snel weer uit de belangstelling; het was nochtans een boek om van gedachten over te wisselen.) Door zijn overvloed, versnipperde samenhang en labyrintische compositie een uitdaging voor de lezer - wat voor denk- en schrijfwerk, wat voor inzet en betrokkenheid van de auteur moeten daar dan niet aan te pas gekomen zijn.
Toch is daar in Van Laerhovens pas verschenen Pendeljaren. Dagboek 1993-1997 nauwelijks iets van terug te vinden. Na een langere periode zonder aantekeningen noteert hij dat hij druk aan twee projecten heeft zitten werken, waaronder de roman; een andere keer neemt hij het manuscript mee op een van zijn vele reizen en tekent hij op dat hij er in die omstandigheden onverwacht vlot aan gewerkt heeft. Zo zijn er voor het oog van de buitenwereld geen zweet, vertwijfeling of radeloosheid bij komen kijken.
Stel nu nog dat dit ongepaste romantische voorstellingen van het schrijven zijn, dat zelfs een immens complex en dik boek voortkomt uit louter discipline en routine en gelijkmoedigheid van de auteur, dan nog blijft het merkwaardig dat het, in de periode waarin het ontstond, zo weinig beslag heeft gelegd op zijn dagelijkse besognes. Dit kan niet. Een dergelijk gegeven zegt iets over het wezen van dit dagboek.
Je moet al een geroutineerd en vooral regelmatig dagboekschrijver zijn om systematiek en continuïteit erin te handhaven. Wie maar om de zoveel dagen iets neerschrijft merkt gauw dat nieuwe vermeldingen voorrang krijgen op de voortzetting van de eerder afgebroken relazen. De bijna dagelijkse wisselvallige inbreng, voortkomend uit de onvoorspelbaarheid van het leven, staat haaks op de interne samenhang en de continuïteit van zo'n geschrift. Vandaar dat hiaten in ontwikkelingen, afgebroken en nooit weer opgenomen draden en eigenlijk allerlei technische onvolkomenheden zo 'natuurlijk' zijn in een dagboek. Behalve dan als het van meet af aan geschreven is met de bedoeling het ook uit te geven. Dan bedient de auteur zich van een heel ander soort schriftuur.
Met dit dagboek is het niet anders. Vaak prikkelt het de nieuwsgierigheid doordat een aanzet van een relaas een verwachting schept, maar al te vaak blijft het vervolg uit en komt Van Laerhoven er ook niet meer op terug. Wat overblijft, is wat hij in zijn in 1995 verschenen reisbrieven Ver van huis "strooisel" noemde, dat in de taal van zijn geboortestreek ook letterlijk 'gehakt stro' betekent. De haast onvermijdelijke verschijningsvorm van een dagboek.
Anderzijds verwacht je in een dagboek een zeer sterke persoonlijke toets, alsof het van achter de coulissen, van onder het podium, vanuit een onvoorziene invalshoek aankijkt tegen de grote gebeurtenissen, tegen de via andere kanalen bekend geworden feiten. Het onthult hierdoor meer over de kijker - de auteur - dan over het bekekene; het biedt misschien een indiscrete inkijk die appelleert aan het voyeurisme - van de lezer - dat de neiging tot lezen altijd mee voedt.
Het lijkt erop dat Bob van Laerhoven op dit vlak bijzonder op deze tekst ingegrepen heeft. Elke aanzet of inleiding, elke situering, elke aanleiding die welbepaalde (en dus geen willekeurige) herinneringen uitlokt, alles wat maar enigszins banaal had kunnen heten, is eruit weggewied. Wat blijft zijn hoogwaardige stukken intentioneel geschreven literatuur, soms door de afwezigheid van kop of staart zo vreemd dat ze niet in een context thuis te brengen zijn. Stukken uit verhalen lijken het soms, weggevallen alinea's, aanzetten die later vruchtbaar hadden kunnen blijken, maar die nooit tot iets geleid hebben. Alsof het om vingeroefeningen ging, stilistische opwarming voor het werk van langere adem. Het lijkt er sterk op dat de auteur dit dagboek heeft opgesmukt door alleen die stukken te selecteren die in een lakmoesproef een voldoende gehalte van literaire degelijkheid zouden aantonen. Dit is een uit de werkelijkheid verheven, in literatuur gegoten dagboek, waarin niet de (weggelaten) feiten van belang zijn, maar alles wat daarna komt: de verwoording, de verwerking.
Natuurlijk is er vast ook discretie in het spel geweest. Een aantal mensen zal zichzelf herkennen, ook al worden ze slechts met initialen genoemd of als type aangeduid: de intello, de boeman, de seksueel actieve vrouw, en je kunt nu eenmaal niet alles zomaar op straat gooien. Maar zelfs ten aanzien van zijn eigen persoon weerhoudt iets Van Laerhoven ervan zichzelf volledig open te gooien, iets waar hij vroeger veel meer toe geneigd was. In zijn romans, tot en met Koperen Gaby, geeft hij zich via zijn personages veel meer bloot dan in dit zoveel persoonlijker geachte dagboekgenre. Wat hem tegenhoudt is niet meteen duidelijk. Schroom? Een zekere terughoudendheid om zomaar in het openbaar zijn complexe persoonlijkheid te laten focussen? Een gevoel van onevenwicht tussen de eigen psychologische sores en de strijd om het blote bestaan die de mensen in de landen die hij bezoekt moeten leveren? Nochtans heeft hij kennelijk de meest diepgaande reiservaringen voor ander werk voorbehouden. Nee, voor zijn doen blijft Van Laerhoven in dit dagboek erg gereserveerd.
In hoofdzaak, denk ik, is het zijn opzet geweest, voorbij de aangrijpende ervaringen, zoniet zichzelf te omschrijven en te doorgronden, dan toch inzicht te krijgen in wat hem drijft, en een balans op te maken van een aantal aspecten van zijn persoonlijkheid. Hij begon dit dagboek toen hij veertig werd en wilde weten 'of hij een ziel had'. Hij meende dat hij "naar het einde van de wereld (zou) reizen en dan wat ik zocht vinden in mezelf" - iedereen had het hem kunnen voorspellen. Uit de dus relatief discrete uitlatingen over zichzelf doemt een man op met een grote honger naar zelfkennis, die bereid is zich aan verschillende onderzoeksmethoden en onderzoekers te onderwerpen, van pendelaars tot Baghwan, die zichzelf bij herhaling op de proef stelt om zijn reacties te meten of zijn grenzen te onderscheiden. Enerzijds heeft hij stevig aan zijn presentatie gewerkt: hij geniet van zijn mannelijk voorkomen en denkt panisch vooruit aan de tijd dat de aftakeling zal inzetten. Anderzijds is hij een groot en aanhankelijk bewonderaar gebleven, van vaklui of persoonlijkheden die hij hoogschat, of van vrouwen. Maar hij heeft ook de indruk door zijn drukke preoccupatie met zichzelf en zijn werk veel liefde te zijn misgelopen. Met een complex gevoelsleven achter de rug hecht hij bijzonder veel belang aan zijn vaderschap, en dat wordt des te belangrijker naarmate hij in de loop van dit boek evolueert naar de essentiële vraag - "Vanwaar mijn jacht naar de roes?" - en hij het antwoord daarop bij zijn eigen vroeg gestorven, zwijgzame, ondoorgrondelijke vader vindt, die hij maar niet kon genaken. Het levert een waarlijk ontroerend slot op, dat veel van het voorgaande in een bijzonder licht zet.
Hoewel in dit dagboek dus staat waar het Van Laerhoven eigenlijk om te doen is, komt dit alles herkenbaar en vertrouwd over doordat hij er thematisch al zoveel van in zijn romans en reisverhalen verwerkt heeft.
Je kunt dit dagboek als een transparant op zijn creatief werk leggen: je ziet het er dwars doorheen, het verschaft het achteraf nog een bijkomende glans. Maar soms is het ook schrijnend, doordat meer dan een enkel inzicht dat hij verwerft, verjaard blijkt: "Waarom ga ik pas van iedereen houden als het te laat is, pa?"
Masquer le texte