In zijn nieuwste dichtbundel speelt Erik Spinoy met de traditie van de romantiek. Hij heeft een voorliefde voor die cultuurhistorische periode, al neemt dat niet weg dat hij ook de duisterder kant ervan aan de orde stelt. Dat levert gedichten op die, volgens Jos Joosten, behoren tot 'het allerbeste wat de afgelopen jaren in het Nederlandse taalgebied aan poëzie verschenen is'.
Nieuw Zuid: driemaandelijkse discursieve machine voor cultuurkritiek en amusement heeft een opmerkelijke inhoud: het volledige nummer, bijna tachtig pagina's, bestaat uit de tekst van gesprekken tussen de vier redacteuren: Erwin Jans, Patrick Peeters, Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy. Het hele culturele leven in Vlaanderen en vér erbuiten passeert de revue, waarbij de vier redacteuren zich met enthousiasme op hun rol storten van Waldorf en Statler, de twee welbekende oude mannen op het balkon van de Muppetshow . Dat is beslist amusant, soms ronduit verhelderend, maar uiteindelijk blijft er toch een flinke geur van pedanterie over het gesprek hangen. Dat komt, denk ik, omdat de heren exact weten te vertellen hoe de machtslijnen in het culturele veld lopen, maar geen oog hebben voor de rol die zijzelf daarin vervullen. Om ons tot twee van de redacteuren te beperken: Van Bastelaere is intussen Staatsprijswinnaar en Spinoy hoogleraar letterkunde aan de Universiteit van Luik. Niet dat dat een reden zou zijn om voortaan je mond te houden over literaire machtsverhoudingen -- integendeel. Maar enige reflectie op de eigen positie door mensen die het poëziedebat, zeker in Vlaanderen, sinds eind jaren tachtig enkele essentiële impulsen gaven, had geen kwaad gekund. Het literaire veld kent geen belangeloze buitenstaanders.
Zo'n zelfonderzoek had wellicht aan het licht gebracht dat de vraagstukken rond ,,marge'' en ,,mainstream'' er de laatste tien jaar niet eenvoudiger op zijn geworden. Zijn de dichters van de ,,postmoderne'' generatie intussen niet (een essentieel deel van) de hoofdstroom in Vlaanderen geworden? Die vraag doet zeker ter zake bij het verschijnen van Erik Spinoys nieuwe bundel: Boze wolven hoort bij het allerbeste wat de afgelopen jaren in het Nederlandse taalgebied aan poëzie verschenen is .
Wanneer je de lichting postmoderne dichters, dus mensen als Verhelst, Hertmans en Van Bastelaere, als een groep zou willen zien -- en ik bedoel in dit geval een popgroep -- dan is Spinoy misschien wel het best te typeren als de George Harrison van de club. Niet de man van de grote statements (hoewel hij enkele belangwekkende essays schreef, zoals zijn analyse van het fenomeen ,,literair manifest'' in het kleine tijdschrift De zingende zaag ), maar veeleer iemand die enigszins afzijdig zijn eigen gang gaat en de wereld af en toe verbaast met een prachtig product van eigen hand. Vooral Fratsen (1993) acht ik een zeer bijzondere dichtbundel: sobere, haast mystieke gedichten, waarin op intrigerende wijze oude teksten gerecycleerd werden en oude symbolen (zoals de vis) werden onttakeld of juist gereanimeerd. Fratsen stond stilistisch in een opvallend contrast met zijn voorgangers Susette (1990) en Spinoys debuut Jagers in de sneeuw (1986). Ook daarin was voor het hergebruiken van teksten een belangrijke rol weggelegd, maar de verzen waren veel woord- en beeldrijker.
rBoze wolven. Tegenover de bezwerende monotonie van Fratsen staat nu een veelstemmige bundel waarin historische figuren, gefantaseerde personen, stemmen en tegenstemmen, essayistisch aandoende passages en poëtische teksten, fragmenten en talloze motto's een atonaal totaalkoor vormen.
Toch is er een constante in Spinoys nieuwe bundel: zijn fascinatie voor de romantiek als cultuurhistorisch concept. Uit eerdere bundels sprak al een grote belangstelling voor Hölderlin, en Fratsen entte zich op het romantische idee van het sublieme. In de nieuwe bundel blijkt de ontlening aan de romantiek al vanaf de titel. Wie ,,boze wolf'' zegt, zegt ,,Roodkapje'' en belandt bij de gebroeders Grimm, de grote sprookjesverzamelaars van de romantiek, die met het optekenen van oeroude volksvertellingen de stem van het volk meenden te kunnen achterhalen. Die ,,stem van het volk'' zien we ook bij Spinoy, met name in de opéé n na laatste afdeling van de bundel, waar een aantal stemmen spreken over het dagelijks leven tijdens de bezetting en de naoorlogse periode. Of waarin een dichterlijke beschrijving gegeven wordt van die tijd:
De smalle straat
de meidoornheg
het werkhuis met
machines, wipzaag, schavelingen
de varkensstal
de boomgaard met
de pruimelaren overheerlijk
ijzige winters en
azuren zomers
waarin oorlogen soms kwamen
onverklaarbaar
tot ze ook weer gingen
auto's voor het eerst verschenen
roestten
als in dromen reden
zich vermenigvuldigden
en weer verdwenen
liefde zwol
als bloemknoppen
en vrucht droeg
en vervroor
en kranten van dit alles
niets versloegen.
Dit lijkt gewoon een welgeformuleerd tafereeltje in een standaard-romantiserende stijl, met het bijpassende beeldjargon in haast clichématige bewoordingen. Opmerkelijk zijn twee passages: de oorlogen die als een soort natuurverschijnsel worden ervaren (met een mooi woordspel met ,,verklaard'') en de kranten die niets verslaan. Dat laatste wijst erop dat je dit gedicht eigenlijk niet los kunt lezen van het spiegelbeeld uit de tweede afdeling van Boze wolven . Daarin figureert al evenzeer de (of een) romantiek, maar dan een geperverteerde: het -- beeld van het -- gewone volk zoals dat, bijvoorbeeld, door de nazi's werd geportretteerd en gemanipuleerd. Hier blijkt juist hoe de propaganda en de advertenties (de ,,kranten''), waarvan we in de gedichten voorbeelden zien, een al even kunstmatig romantiekconcept naar voren schoven.
Zo worden overal in Boze wolven concepten in opbouw tegelijk onttakeld. Dat is mooi te zien in de afdeling gedichten rond de Amerikaanse anti-modernistische architect Frank Lloyd Wright die, zeker in zijn latere jaren, zich ging gedragen als een romantische, haast messianistische kunstenaar. In Boze wolven worden delen uit Wrights leven en werken geciteerd en verwerkt. Maar veelal met -- onderaan de pagina, rechts uitgelijnd -- een tegendraadse stem die het romantische droombeeld ontmaskert. Zo wordt een glorievolle opsomming van architectonische projecten direct aangevuld met:
het Freeman Huis dat
van poreuze blokken in beton
biljoenen liters water dronk
citroenig zure smog vrat
en nu pijlsnel verpulvert
opgevreten wordt
Ook hier zie je de onvermijdelijke onttakeling van de romantiek. Erik Spinoy is dus geen traditionele romanticus. Dat blijkt ook uit de compositie van de bundel: nergens zie je persoonlijke ontboezemingen van de individuele dichter (hoewel soms, in de voorlaatste afdeling, een biografische achtergrond gesuggereerd wordt). De onvervreemdbare stem van één dichter, een welomlijnd ,,ik'', zien we nergens. De bindende factor lijkt veeleer de ,,wolf'' te zijn, die zeer prominent door de bundel ronddwaalt in steeds andere verschijningsvormen. We zien hem bijvoorbeeld als metafoor voor de inspiratie van Wright (,,de jonge, vuur dragende wolf in FLW''), terloops in een verwijzing naar Van Ostaijen (,,de even oude wolf in Miavoye-Anthée'') of in het macabere ,,Adolf, gelukkige wolf'', waar historie en heden in een confrontatie samenkomen. Na twee strofen met een fascistische litanie (openend met Hitler als ,,verzonnen zwarte alfaman''), wordt in de laatste drie strofen een sprong naar het heden gemaakt met alweer een bizarre ontmaskering van romantische concepten:
Maar dat was ooit.
Vandaag koopt elke wolf zijn BMW,
Defender, Porsche of Chevy Corsica
en tart zijn medewolf.
Ons kijkt ons boudweg in het oog.
De strijd en huiselijkheid verlegd
naar het spookachtig lijf-aan-lijfgevecht
op markten, airconditioned, overdekt.
De bundel sluit met een titelloos gedicht, waarin de wolf uit twee facetten blijkt te bestaan, de jonge, potente en de oude, stervende: ,,Nooit zijn de twee uiteen/gezien'' zijn de mooie, paradoxale slotregels van de bundel. Paradoxaal, omdat deze algemene waarheid in alle pagina's daarvóór juist voortdurend ontkracht is door Spinoys virtuoze spel van constructie en onttakeling. Wij, lezers, zagen hoe beide polen juist voortdurend uiteen waren -- en zo heffen Spinoys slotverzen zichzelf als het ware op. Tamelijk subliem.
ERIK SPINOY, Boze wolven, Meulenhoff, Amsterdam, 140 blz., 13,5 euro.
Masquer le texte