Als er iemand níét in de wieg gelegd was om schrijver te worden, dan was het Knut Hamsun (1859-1952). Maar ook voor een ander emplooi leek de arme boerenzoon niet toegerust. Hij was jarenlang de man van twaalf stielen en dertien ongelukken. Knud Pedersen - zoals zijn echte naam luidde - werd geboren in een klein Noors dorp, ver van alle opwinding die de late negentiende eeuw een jongeling kon bieden. De stad was mijlenver, onderwijs kreeg hij nauwelijks, en eten en aandacht waren in het noodlijdende gezin ook schaars. Om de opvoedingslast te verlichten werd Knut, de vierde van zeven kinderen, naar een oom gestuurd. Hij kreeg er meer slaag dan eten. Het waren harde jaren die hem levenslang zouden tekenen. De jongen leed aan maagpijn, woede-uitbarstingen en overgevoelige zenuwen; hij zou die last meeslepen tot ver in zijn volwassenheid. Maar zijn oom runde ook een kleine dorpsbibliotheek. Toen Knut op zijn vijftiende de wereld introk, boos en berooid, had hij alvast dát opgedaan: de liefde voor boeken, voor het geschreven woord. En hij wist dat hij zelf wilde schrijven, en ook wat en hoe. Geen romantiek, geen elegant neergepend burgerlijk realisme à la Ibsen maar iets dat even rauw was als zijn eigen ingewanden: 'Het onbewuste leven van de ziel, de gehele ziel.' Zijn nobele streven betaalde vooralsnog de rekeningen niet, zelfs geen korst droog brood. Dus zette Hamsun zijn spierkracht - hij was groot en sterk - en zijn handigheid in bij een resem jobs waartoe hij zich weinig geroepen voelde. Hij was schoenlapper, houthakker, bouwvakker, klerk, matroos. Hij maakte twee keer de oversteek naar Amerika om daar schaapherder, trambestuurder en winkelhulpje te zijn. In zijn vrije uren gaf hij lezingen en schreef hij essays. Maar Amerika moest hem niet, en hij moest het vulgaire, kapitalistische Amerika niet. Terug in Kristiania, het huidige Oslo, schreef hij: 'Dit is Europa, en ik ben Europeaan - godzijdank!'
Honger
Maar verdienden God en Kristiania wel zoveel eer? Hamsuns vroege schrijfsels flopten en hij had honger. Noorwegen was toen verre van het sociaaldemocratische paradijs dat zijn burgers in de watten legt. Het was een economisch achtergebleven land waar jonge stedelingen moesten schrapen om rond te komen, waar werd gebibberd en geleden op zolderkamers. En als je zoals Hamsun van het platteland kwam, geen kwalificaties had en te veel boerentrots om aalmoezen te aanvaarden, scheerde je rakelings langs de afgrond. Hoe die afgrond eruitziet, of beter nog hoe het voelt om met klauwende vingernagels aan de rand te hangen - met alle bijbehorende leed en waanzin - vertelt Hamsuns meesterwerk Honger (1890). Wat een uppercut van een boek is dit, nog altijd. En hoe geschokt moet de modale burger toen geweest zijn als hij dit relaas vol woede en blootliggende zenuwen naar het hoofd geslingerd kreeg. Het leek op niets wat daarvoor gepubliceerd was, het probeerde geen enkel fatsoen op te houden. Al probeert het hoofdpersonage - een doodarme would-beschrijver genaamd Tangen - dat nog wel. In een afgesleten pak zwerft hij door Kristiania. Op zoek naar iets eetbaars, naar een kennis die hem een kroon zou kunnen lenen, naar een redacteur die zijn koortsig neergepende stukken wil aanvaarden. Alle huisraad in zijn povere huurkamer heeft hij verpatst aan een pandjesbaas ('mijn vriend, de bloedzuiger!').
Honger en kou krijgen hem steeds meer te pakken, en dan is er nog zijn 'neurasthenie': angsten, visioenen, onbeholpenheid in de sociale omgang, tot het beledigen van agenten en woedeaanvallen jegens winkeliers. 'Mijn waanzin was een delirium van zwakte en uitputting', meent Tangen. Honger tast een mens aan in al zijn waardigheid. Tangens haar valt uit, hij is overgevoelig voor tocht en geluid, hij bijt letterlijk op een houtje en op zijn vinger om de ergste honger te stillen. Zijn ellende drijft hem tot momenten van inspiratie, of tot een allesomvattende burn-out: 'Alsof mijn hersenen langzaam uit mijn hoofd vloeiden en mij leeg achterlieten.' Ook zijn boereneerlijkheid wordt aangetast. Voelt hij zich eerst nog als een 'witte vuurtoren in een troebele mensenzee', bereid om zijn laatste kroon weg te geven aan straatverkopers of bedelaars, dan wil hij uiteindelijk de deken van een kennis verkopen of geld houden dat hem niet toekomt. 'Er ontstonden rotte plekken in mijn innerlijk, zwarte schimmels die zich steeds verder uitbreidden.' Een paar jaar eerder had Nietzsche God dood verklaard, maar Tangen, 'proefkonijn voor de grillen van Gods genade', richt zich rechtstreeks tot de sadistische heerser van hemel en aarde en heeft zijn oordeel klaar: 'Ik zal je één ding zeggen lieve God: je bent verdomme een nul!'Zo vloekend, weeklagend, de meisjes afschrikkend, zijn ellende en eenzaamheid uitschreeuwend luidt Hamsun met Honger de moderniteit in. Want hier is geen plot, hier geen afwikkeling van een verhaal of aandacht voor andere personages of karakterontwikkeling. Hier krijg je maar flitsen te zien van het stadsleven, gefragmenteerd zoals Tangen gefragmenteerd is. In een tijd waarin de kleine James Joyce nog het alfabet leert, laat Hamsun al innerlijke monologen en stream of consciousness los op het publiek. Want de ziel, de diepste roerselen, de complexiteit van een losgeslagen individu in een nieuw stedelijk Europa: dat was de dada van Hamsun.
Schoorvoetende erkenning
En of de goegemeente geschokt was. Toen Hamsun zijn manuscript indiende bij de beroemde criticus Georg Brandes, schreef die: 'Een erger verloederd figuur heb ik nooit eerder ontmoet. Niet alleen waren zijn kleren lompen - maar dat gezicht!' Toch werd Honger gedrukt, eerst anoniem, want wie wil zich zo blootgeven? Daarna verschenen deze en zijn andere romans onder Hamsuns naam. Zijn talent werd schoorvoetend erkend; romans als Pan (1894) en Mysteriën (1892) vingen iets van de laatnegentiende-eeuwse, lyrische vervoering voor liefde en natuur. En toen hij met Hoe het groeide (1917) een literair hoogstaande heimatroman schreef over de boer die een mystieke band heeft met de aarde, beloonden de literati hem in 1920 met een Nobelprijs. Zij het enigszins aarzelend, want was die vroege Hamsun met zijn Honger niet te nihilistisch, te ontworteld? Te modern? Hamsun leek dat zelf ook te vinden, want in zijn middelbare jaren nam hij afstand van de koortsachtige, gefragmenteerde stijl die hem beroemd en berucht maakte. Hij schreef nu klassieke, aangenaam vloeiende, het platteland verheerlijkende romans, zoals het net vertaalde Onder de herfstster (1906), het eerste deel van een trilogie.
Daarin zoekt een van boerderij naar boerderij zwervende verteller en klusjesman, die Pedersen heet - Hamsuns echte naam - innerlijke rust na een leven van chaos en lawaai in de stad. 'Ik ben het allemaal ontvlucht omdat ik weer werd geroepen vanuit het landschap en de eenzaamheid waar ik vandaan kom', schrijft hij. Wat Hamsun bovenal wilde ontvluchten was de moderniteit die hij mee had ingeluid. Kapitalisme, communisme, industrie, democratie en emancipatie van het volk en de vrouw, een ontworteld leven in volle steden - niets van dat alles kon hem bekoren. Hij ging met zijn vrouw in een boerderij wonen, kreeg kinderen, wilde luisteren naar 'het fluisteren van het bloed, de roep van het merg'.
Nobelprijsmedaille
In zijn herfstjaren vond hij aansluiting bij de Blut und Boden-theorieën van de nazi's, die het ook niet op de moderniteit hadden begrepen. En als geboren dwarsligger was dat aantrekkelijk voor Hamsun: hij gaf zijn Nobelprijsmedaille als geschenk aan Joseph Goebbels, en had een privéonderhoud met Hitler. Al was die laatste razend over de monologen die de schrijver tijdens zijn bezoek afstak, Hamsun viel zijn held niet af en schreef na Hitlers dood dat hij 'een strijder voor de mensheid, een verkondiger van het evangelie van het recht van alle volkeren' was geweest. Opnieuw was de goegemeente geschokt, opnieuw was Hamsun persona non grata, een sociale verschoppeling. Hij werd na de oorlog opgesloten, geëvalueerd door een psychiater, moest een torenhoge boete aan de Noorse staat betalen. Burgers dumpten zijn werken in Hamsuns tuin ('Hier heb je je boeken terug, verrader!'). Hij stierf doof, bijna blind en berooid op zijn boerderij. Weer verenigd, al was het maar in de geest, met de in lompen gehulde jongeman die een vuist had gemaakt naar het literaire establishment en net niet van honger was omgekomen. Miskend, en koppig in zijn tegendraadsheid tot de laatste snik.
KNUT HAMSUN Honger Vertaald door Adriaan van der Hoeven en Edith Koenders, Oevers, 272 blz., € 22,50.
KNUT HAMSUN Onder de herfstster Vertaald door Marianne Molenaar, Oevers. 144 blz., € 21.
Masquer le texte