Alle goede kunst is provinciaal. Dat geldt ook voor Fijne motoriek, het poëziedebuut van schrijver Koen Peeters. Peeters' gedichten zijn erg persoonlijk, het zijn aangename' geheimen. Maar ze slagen erin een universele wereld op te roepen.
In een soort verantwoording achter in zijn poëziebundel Fijne motoriek zegt Koen Peeters dat hij gedichten wilde schrijven ,,hoofdzakelijk om aan mijzelf voor te lezen als aangenaam geheim''. Je kunt je daarbij afvragen waarom je iets zou willen lezen dat in eerste instantie voor de dichter zelf bedoeld is, als geheim nog wel.
Maar elke dichter die zijn lezers serieus neemt, kan niet anders dan in eerste instantie voor zichzelf schrijven, iets maken wat ook voor hem goed genoeg is. Wat is voor de dichter dan goed genoeg? In geen geval een gedicht dat vertelt wat hij al wist of waarin hij uitlegt hoe hij zou willen dat de wereld was. ,,Geen pamflet, geen legendes,'' aldus Koen Peeters. Maar wel een vermoeden, het vermoeden van een geheim.
Dat laatste klinkt paradoxaal. Want wanneer je ,,achter een geheim'' komt, is het vermoeden verdwenen. Alsof je met het ontraadselen van het geheim iets anders, iets kostbaarders, prettig of beangstigend, ja, iets werkelijkers is ontglipt.
Het is precies dit vermoeden, meer dan het geheim, dat de dichter probeert te traceren en vast te houden. Het kan bijna niet anders of Peeters heeft het daarover wanneer hij verklaart naar zijn eigen gedichten te willen luisteren als naar een ,,aangenaam'' geheim.
Koen Peeters probeert in Fijne motoriek teksten te schrijven die ,,een air vertonen van onaf ''. Dat hij dit laatste woord cursiveert, betekent dat hij zich - terecht - afvraagt of het überhaupt mogelijk is om iets van waarde te schrijven dat ,,af'' is.
Met vormvoorschriften heeft dit niets te maken. Een vormtechnisch perfect traditioneel sonnet kan net zo onaf zijn als een gedicht in de zogenaamde ongebonden vorm. Het is geen kunst om raadselachtigheid op te roepen met louter associatieve woordkramerij, willekeur bij het afkappen van zinnen en het verdraaien van de gangbare woordvolgorde. Alleen komt die raadselachtigheid dan vooral voort uit het opzettelijk ,,verraadselen'' van wat helemaal niet zo'n geheim of louter privé is.
Ook Koen Peeters houdt ervan de woordvolgorde om te gooien en gaat nogal associatief, springerig te werk. Van ,,zen'' kan hij op ,,zon'' komen en dan op ,,zong'': ,,zen of was dat zon?/ ik zong mee''. Binnen vier regels is hij van James Last bij Paul van Ostaijen. Hij heeft het over ,,van de kerk de klok'' in plaats van ,,de klok van de kerk''. Zijn thematiek komt veelal voort uit ervaringen en herinneringen van persoonlijke aard. Zo is er de tiendelige reeks ,,Snoepgoed Jack-Op'', gebaseerd op herinneringen aan een kindertijd in een dorp dat naar snoepgoed geurt. Maar het lukt Koen Peeters wonderwel om er poëzie van te maken die niet alleen voor hemzelf werkt, maar ook bij de niet ingewijde lezer geuren, beelden en sfeer teweegbrengt.
Ik geloof dat het een van de filmende Tavianibroers was die eens opmerkte dat alle goede kunst provinciaal is. Daarmee bedoelde hij dat ze geworteld is in de concrete wereld, in de aanwijsbare plekken die we hebben bewoond en bewonen, die minieme echte stippen in het denkbeeldige universum. De gedichten in Fijne motoriek treden die opvatting bij. Dat komt niet in de laatste plaats door Peeters' observatievermogen. Hij heeft goed ontwikkelde zintuigen (of ontwikkelt zijn zintuigen goed) voor zowel de direct waarneembare wereld om hem heen als voor het gebruik van woorden. Hij weet in gebeurtenissen, herinneringen en plekken het universele voelbaar te maken, zonder daarvoor dat concrete aan het abstracte op te offeren. Peeters noteerde niet simpelweg dat zijn gedichten onaf zouden moeten zijn, maar dat ze ,,een air'' daarvan moeten vertonen. En dat doen ze! Want op menig moment besef je pas bij tweede of derde lezing hoe het gedicht haast vanzelfsprekend ,,technisch'' in elkaar zit. Zoals in de volgende regels:
De hemel daalt neer. De wagen waadt door apocalyptisch water.
Straten van rivieren. De hemel licht op met aders giftig als pickles.
Iets danst in de hemelen: elke foto te klein om dat te vatten.
Nog één keer van de kerk de klok, als een mokka stem van god.
Het is zo'n kloppend versblok dat voor mijn gevoel eindrijm heeft zonder dat het als zodanig aanwijsbaar is. Dat komt ongetwijfeld door het ritme en door de alliteraties (wagen- waadt-water; keer-kerk-klok). En door de binnenrijmrijkdom. Het laat daarenboven zien hoe het universele niet zonder het particuliere kan en omgekeerd, hoe het ,,hogere'' in verband staat met het ,,lagere'', de hemelbliksem met het dorpse frietkot. Het toont dat het niet altijd artistieke aanstellerij is om de woordvolgorde te veranderen, want - probeer het uit - wanneer je de klok in de laatste regel terugzet, klinkt die beslist veel minder (prachtig vol en resonerend) als ,,een mokka stem van god''.
Personages worden door Peeters met inleving en mededogen neergezet. Zoals de man aan het kopieerapparaat, wiens leven gaaf en af lijkt, het ,,past hem als een hemd/ van verbazingwekkend flanel''. Tot de twijfel toeslaat en daarmee de hunkering om niet slechts te staan maar te kunnen bestaan, om door de scheur van die twijfel zoiets te kunnen ervaren als vitale melancholie.
Melancholisch mooi zijn ook de gedichten ter nagedachtenis van de moeder. Hoe kan iemand die ,,ongeveer in ongeveer niets gelooft'' toch troost vinden, vraagt de dichter zich af, en wat ,,hangt hij uit in kerken''? Het antwoord is vervat in de slotregels van zijn in memoriam-gedicht: ,,Onder zijn kerkstoel leest hij in Palatijnse schreven:/ Hier rust... en daaronder rust het onleesbare dorp/ krabt de dodenakker, kietelt zijn doden/ harkt zoals bijvoorbeeld zijn moeder amen.'' Net als het harken, als het in meanderende, evenwijdige lijnen geharkte zand roepen deze regels weer een geheim op, dat van het levende verleden, van de levende dode moeder. Koen Peeters heeft zijn gedichten beslist niet alleen voor zichzelf geschreven.
KOEN PEETERS Fijne motoriek.
Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 64 blz., 17,95 eur.
DE AUTEUR Koen Peeters (1959) kreeg de Nieuwe Yangprijs voor zijn debuut Conversaties met K.' (1988). Daarna verschenen Bezoek onze kelders', De postbode' (NCR-prijs), Het is niet ernstig, mon amour' (Literaire Prijs van de Provincie Vlaams-Brabant) en Acacialaan' (longlist AKO Literatuurprijs). Hij is redacteur van Dietsche Warande & Belfort.
Masquer le texte