De doden hebben geen privacy - Kristien Hemmerechts vermeldt het een paar keer in Taal zonder mij, haar boek over het afscheid van Herman de Coninck. De titel - hoe kon het anders - is een stuk uit een gedicht van De Coninck, dat erover gaat hoe hij, naar zijn gevoel, zichzelf steeds meer in zijn poëzie uittekende, en daar zo beter in omschreven raakte dan in het echte leven. 'Herman zei altijd dat hij in zijn gedichten de man ontwierp die hij zou willen zijn, dat in zijn gedichten zijn betere ik aan bod kwam,' schrijft Kristien Hemmerechts. Daar wilde hij de essentie van de levenservaring reduceren tot enkele eenvoudige, elementaire uitspraken. 'Het is een soort niets dat ik zoek. Wat je overhoudt / als je uit de kom van je beide handen hebt willen drinken: / je beide handen (...),' staat in Vingerafdrukken. In dit niets wou hij zelf meer en meer verdwijnen, schrijft Hemmerechts nog. Tot er uiteindelijk, zo voorspelde hij, alleen nog 'taal zonder mij' zou overblijven.
Zoveel van wat hij ooit geschreven heeft is ondertussen uitgekomen. Niet moeilijk: hij oefende zich al geruime tijd in het afscheid nemen, in er niet meer zijn - hij had het al zo vaak in het vooruitzicht gesteld. "Ik oefen dood, om het te kunnen, op een dag," staat er in Schoolslag (1994), een bundel waarin, zegt de flaptekst, "er nogal wat dood aanwezig is." Vandaar ook dat zo vele stukken uit zijn poëzie op doodsprentjes geciteerd werden.
En kijk: in dit boek, in feite een lang uitgevallen doodsprentje, citeert Kristien Hemmerechts uitvoerig met gevoel geladen stukken uit zijn poëzie. Stukken die, nu hij er niet meer is, nog meer emotionele betekenis hebben gekregen. "Het was daarom ook zo makkelijk om zijn begrafenis zonder priester of mis te organiseren. Met zulke teksten heb je geen behoefte aan een officiële liturgie. Herman had zijn eigen liturgie ontworpen." Door hem grondig te lezen probeert ze in een laatste poging hem met taal te omarmen, dichter bij hem te komen, om hem te vinden, nu hij zich door zijn afwezigheid zo laat zoeken.
Terwijl ze leest en anekdotes en verhalen in herinnering roept die hij vertelde, krijgt ze hoogte van een groot levensgevoel dat hij met zich gedragen heeft: het gevoel af en toe, als plaats en tijd en omstandigheden in elkaar pasten, een portie geluk toegeschoven te krijgen. Terwijl ervoor en erna het besef ervan nauwelijks toereikend was, in het beste geval aanleiding kon geven tot aansprekende poëzie, als troost. De notie dat dat geluk heel tijdelijk was. Elk besef ervan kreeg meteen een tegenwicht in de doodsgedachte. Vaak kreeg dat besef meer gewicht dan de ervaring zelf. Vandaar de melancholie (omdat alles zo tijdelijk is), de schuld en het gevoel een 'achteraffer' te zijn (om niet op tijd beseft te hebben hoe vol en sterk de ervaring had kunnen zijn), en de dankbaarheid om wat er toch nog geweest is. Zegt Hemmerechts: "Het is iets dat je vaak schrijft, over je tuin, een gedicht, een vrouw: dankbaarheid dat je er even in mag." De hier geciteerde teksten zijn blijkbaar niet de aanleiding, het uitgangspunt geweest om dit boek te schrijven, het zijn veeleer vindplaatsen in de zoektocht naar wie hij werkelijk geweest is. Haar conclusie: "Soms denk ik dat ik jou nu pas begin te begrijpen."
Het was niet te vermijden, er moest een tekst komen waarin 'het' zou worden gezegd, 'het' zijnde alles wat over hem, zijn dood en zijn afwezigheid onder woorden moest worden gebracht, eens en voorgoed. Een barrière van ordeloos bijgehouden herinneringen en aandenkens, allerlei soorten verdriet en snel wisselende emoties moest worden opgeruimd en in een vorm gezet. Zoals zijn spullen werden geordend en in dozen gestopt, voor het leven weer zijn gewone gang kon gaan.
En bij dit alles, zo blijkt inderdaad, is de dode geen privacy gegund. Zijn leven en zijn verleden worden uit laden en ordners opgediept, zijn bestanden geopend, zijn brieven gelezen, zijn kwaliteiten en onhebbelijkheden in herinnering geroepen. Zodra het leven uit iemand is verdwenen, is zijn onschendbaarheid opgeheven. En Kristien Hemmerechts is er de schrijfster niet naar om dit te willen verbloemen: "Zijn lijk werd naar België gerepatrieerd met een kaartje aan zijn teen waarop zijn naam. En zijn schedel was opengemaakt en met een grove steek weer dichtgenaaid. Zo ook zijn lies en zijn borst en buik, van hoog bij zijn strottenhoofd tot zijn onderbuik."
Niet te verwonderen dat ze bij de aanvang van het boek een aantal bladzijden lang aarzelt. Connie Palmen had bijvoorbeeld recent al een 'weduwenboek' geschreven, en dat was een oefening op het slappe koord gebleken. Bovendien was De Coninck voor talloze anderen de geliefde dichter, raadsman, contactpersoon, de kennis op wie ze trots gingen, collega of vriend en iedereen leek uit hoofde daarvan zijn nagedachtenis alvast voor een stuk te claimen. Dan was er de schroom om het verdriet in het openbaar uit te hangen. In deze tijd van ongegeneerde emotionele ontboezemingen "voel je je leeg en besmeurd als je je verdriet te grabbel hebt gegooid voor een onaandachtig publiek". Ten slotte aarzelde ze voor het te verwachten argument dat ze munt wil slaan uit zijn dood. Nee, schrijven over Herman de Coninck ligt voor Kristien Hemmerechts niet voor de hand, is zelfs wat riskant. "Wat ik ook doe, zwijgen is veiliger dan spreken." Maar: "Ik heb van spreken mijn beroep gemaakt, althans van spreken op papier." Er was geen ontkomen aan.
Deels vult ze de verwachtingen in door te illustreren wat over hem al geweten was: dat hij 's nachts leefde en werkte en overdag sliep, dat hij veel rookte en bang was om zich te laten onderzoeken, dat hij slordig was en een voorliefde voor vrouwen had en absoluut niet gedreven werd door ambitie. Deels geeft ze toe aan de nieuwsgierigheid van dwepers en bewonderaars: hoe verloopt het leven van een schrijvend echtpaar? Beïnvloeden ze elkaar? Pikken ze van elkaar? Benijden ze elkaars productie en succes? Ja en nee, maar ze gaan ook samen naar de Delhaize. Het is niet te vermijden dat een boek als dit de lezer een ruime inkijk biedt in het privé-leven. Doe dit met een levende onbekende en je dreigt een inbreuk op de privacy te plegen. Maar Herman de Coninck was bij leven al zo 'publiek' dat na zijn dood elk relaas, elk getuigenis, elk detail van belang was en bestaansrecht kreeg. "Je bent nu helemaal van papier geworden, Herman, woorden en papier," schrijft Kristien Hemmerechts. Als je terugkijkt wel, maar we staan nog maar aan het begin van dat proces. Allicht moet zijn biografie worden geschreven, en nog talloos veel meer woorden zullen voedsel geven aan zijn mythe en ze onstuitbaar doen groeien. Ach ja, elke religie moet haar heiligen en iconen hebben. Als ze er maar geen bespottelijke procedure van maken.
Minder opvallend is dat, hoewel dit boek genereus over Herman de Coninck gaat, het in wezen een boek van Kristien Hemmerechts blijft, waarin ze ook voor zichzelf hun relatie uitklaart. Daar is ze al even direct en eerlijk in. Zo brengt ze, hoewel dat niet strikt nodig was, hun tijdelijke scheiding ter sprake en laat ze verstaan dat hij haar meer nodig had dan zij hem. In een lange Coda, een andere soort tekst, richt ze zich tot hem in de je-vorm en vertelt ze hoe ze, ondanks alles, afstand van hem neemt. Het grootste deel van de nalatenschap gaat naar het Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven. En dan is er het huis. Het wordt heringericht en aangepast, maar haar ontzag ervoor maakt dat het haar niet past: "Het huis is groter dan zijn bewoners." In de ontroerende slotalinea beeldt ze zich in dat ze het weer achterlaat: "Soms overweeg ik om alle lichten aan te knippen, een cd op repeat op te leggen, de verwarming aan te zetten en het huis te verlaten; het huis aan zichzelf terug te geven, er een grafmomument van te maken, de grafkelder waar Herman van droomde, het mausoleum van het leven dat Herman en Kristien samen leidden, een monument ter ere van afwezigheid." Het zal wel Hineininterpretierung zijn, maar de 'taal' in 'taal zonder mij' kan ook worden gelezen als een imperatief van het werkwoord talen: verlangen tonen naar, hopen op, een synoniem van wat Hemmerechts in zijn teksten terugvindt als zijn verlangen naar "een groot mogen".
Wat is dit voor een geschrift? In ieder geval geen pathetische klaagzang, gecommercialiseerde rouw of - wat nog het meest aanvaardbaar zou zijn - overstromend gejammer als tijdens het woelende schrijven de dijk het eenmaal heeft begeven onder de stuwing van het verdriet. Een lang uitgevallen doodsprentje dan, een afscheidsbrief, een heel subjectieve postume lezing? Alleszins zeer aansprekende, om niet te zeggen aangrijpende tekst - naakte tekst, ontdaan van methodes en bedoelingen en poses waarmee doorgaans tekst wordt aangedikt om hem tot Literatuur te veredelen. Een laatste blik, hem afstaan en dan weer de rug rechten. Een lang aangehouden snik gevolgd door a sharp intake of breath. Een waardig afscheid.
Kristien Hemmerechts, Taal zonder mij, Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 149 p., 800 frank.
Masquer le texte