Sinds enkele decennia is de Belgische dans een internationaal begrip geworden. Anne Teresa de Keersmaeker en Wim Vandekeybus zijn namen met wereldfaam. Toch heeft dit niet geleid tot een grotere interesse in de geschiedenis van de Belgische dans. Het lijkt alsof er voor de jaren tachtig van de twintigste eeuw nauwelijks dans was in België. Zelfs de herinnering aan Maurice Béjart is aan het vervagen, laat staan dat er een verder reikend historisch besef is. Wellicht dat de naam van danseres, choreografe en pedagoge Lea Daan sommigen nog wat zegt, maar wie weet het belang van danseressen en choreografen als Félyne Verbist, Lien Engelen of Akarova te plaatsen?
Historisch onderzoek naar dans in België is jammer genoeg zeer zeldzaam. Alleen daarom al is een studie als Dans in België 1890-1940 van Staf Vos meer dan welkom. Vos is historicus en sinds 2012 werkzaam als onderzoeker bij Het Firmament, expertisecentrum voor het erfgoed van de podiumkunsten. Ondanks de titel van het b…
Lire la suite
Sinds enkele decennia is de Belgische dans een internationaal begrip geworden. Anne Teresa de Keersmaeker en Wim Vandekeybus zijn namen met wereldfaam. Toch heeft dit niet geleid tot een grotere interesse in de geschiedenis van de Belgische dans. Het lijkt alsof er voor de jaren tachtig van de twintigste eeuw nauwelijks dans was in België. Zelfs de herinnering aan Maurice Béjart is aan het vervagen, laat staan dat er een verder reikend historisch besef is. Wellicht dat de naam van danseres, choreografe en pedagoge Lea Daan sommigen nog wat zegt, maar wie weet het belang van danseressen en choreografen als Félyne Verbist, Lien Engelen of Akarova te plaatsen?
Historisch onderzoek naar dans in België is jammer genoeg zeer zeldzaam. Alleen daarom al is een studie als Dans in België 1890-1940 van Staf Vos meer dan welkom. Vos is historicus en sinds 2012 werkzaam als onderzoeker bij Het Firmament, expertisecentrum voor het erfgoed van de podiumkunsten. Ondanks de titel van het boek is de studie van Vos geen lineaire geschiedenis van de dans, maar in de eerste plaats een geschiedenis van de artistieke status die tussen 1890 en 1940 aan dans wordt toegekend. Vos bestudeert met andere woorden niet de dans zelf, maar in de eerste plaats de verschuivende discursieve formaties over dans. Hij stelt zich de vraag met welke argumenten en metaforen, met welke allianties en verwijzingen de dans zich in de eerste helft van de twintigste eeuw een gerespecteerde plaats wist te verwerven te midden van de andere kunsten. De keuze voor een discursieve studie is ongetwijfeld mede ingegeven door praktische beperkingen. Want hoe kun je choreografieën en dansbewegingen bestuderen van voorstellingen waarvan geen filmopnames bestaan en waarvan slechts enkele foto’s zijn overgebleven (die daarenboven vaak geposeerd zijn en dus niet noodzakelijk verwijzen naar de effectief uitgevoerde bewegingen)? Maar Vos heeft van de nood een deugd weten te maken. Door zich te concentreren op de strijd om de dans als autonome kunstvorm, schrijft hij ook een stuk Belgische (en internationale) cultuurgeschiedenis. Zo citeert hij niet alleen theater- en danscritici, maar ook dichters en romanciers als Georges Rodenbach, Pol de Mont en Paul van Ostaijen, die in hun romans en gedichten verwijzen naar dans en er dus een bepaalde waarde aan toekennen. Vos beperkt zich tot Brussel en Antwerpen, waarvan hij de institutionele en pedagogische danscontext in beeld brengt. Daarnaast heeft hij ook aandacht voor de artistieke carrières van een aantal belangrijke dansers en choreografen. Dat alles resulteert in een kleurrijk en dynamisch panorama van de eerste helft van de twintigste eeuw, waarin de dans zich langzaam maar zeker losmaakt van de negentiende-eeuwse Wagneriaanse banvloek, die het ballet uit het gesamtkunstwerk opera weerde. Daarnaast had dans in die periode ook een slechte reputatie omwille van associaties met sensualiteit en zedelijk bederf. Een nog krachtige, conservatieve katholieke kerk speelde hierin geen onbelangrijke rol, maar ook in bepaalde artistieke milieus werd op dans neergekeken als een inferieure kunstvorm. Onder invloed van onderling erg verschillende internationale danspersoonlijkheden als Loïe Fuller, Isadora Duncan, Diaghilev en Les Ballets Russes krijgt de dans in het eerste kwart van de twintigste eeuw een nieuw gezicht: het ballet vernieuwt zich en daarnaast ontwikkelt zich de ‘moderne’ dans. Deze laatste wordt gevormd door uiteenlopende en vaak tegengestelde invloeden als de Music-Hall, de exotische dansen uit het Verre Oosten, de jazzmuziek, de mechanisering van de geïndustrialiseerde samenleving etcetera. Vos beschrijft hoe de dans zich in het discours van critici en kunstenaars voortdurend beweegt tussen uitdrukking van aardse sensualiteit en verlangen naar spirituele verlossing, tussen pure vorm en onderdeel van een literaire vertelling, tussen apollinische ernst en dyonisische levensvreugde, tussen collectieve en individuele expressie, tussen gezondheid en vervreemding, tussen gansheid en fragmentering. Beide reeksen van argumenten werden afwisselend ingezet om de dans maatschappelijk, artistiek en intellectueel te legitimeren.
De studie van Vos brengt een nieuw onderzoeksterrein in kaart. Ze redt niet alleen een aantal namen (van dansers, choreografen en danscritici) van de vergetelheid, ze stimuleert ook om op een aantal aspecten dieper in te gaan. Naast het boek is er ook een website (
www.dansgeschiedenis.be), die nog grotendeels in aanbouw is, waarop (literaire en kritische) teksten te vinden zijn waarnaar in het boek verwezen wordt. Hopelijk vindt dit boek bij andere onderzoekers navolging en wordt er in de komende jaren ernstig werk gemaakt van een geschiedschrijving van de Belgische podiumkunsten.
[Erwin Jans]
Masquer le texte